De eerste schrijver die ik in het echt zag, was Maarten ’t Hart. Dat was op 9 september 1980 in Zutphen. In de krant hadden wij – Jan en ik – gelezen dat hij daar die dag zijn nieuwe roman zou signeren. Jan en ik schreven allebei een scriptie over hem. Jan over het autobiografische in het werk, ik over de invloed van Simon Vestdijk op dat werk.
Daar moet ik aan denken nu hier Oprecht gelogen: autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur van Lut Missinne en Draden in het donker: intertekstualiteit in theorie en praktijk, onder redactie van Yra van Dijk, Maarten De Pourcq en Carl De Strycker tot stand gekomen liggen te lonken.
We waren van plan om Maarten ’t Hart kritische vragen te stellen. Met zijn antwoorden zouden wij onze werkstukken extra cachet geven. Maar toen we daar voor de etalage van die boekwinkel stonden en naar binnen gluurden of hij er al was, had het niet veel gescheeld of we hadden rechtsomkeert gemaakt. Ik wel althans.
Zoals dat gaat met eerste liefdes, die draag je een leven lang mee. Jan was geen liefde, al dachten anderen misschien van wel. Jan was Jan. Jammer genoeg ben ik hem uit het oog verloren. Maarten ’t Hart lees ik alleen nog af en toe. Maar hoe een tekst andere teksten uitlokt en het spel dat schrijvers met hun eigen leven spelen, die liefdes zijn gebleven. En bij die boekwinkel kom ik ook nog steeds.
Leave a Reply