Schrijven over schrijven, en dat drie keer
Omdat uitgeverij B for Books van niet-lezers lezers wil maken en van weinig-lezers graag-lezers laten zij elke maand een ‘literair juweeltje’ verschijnen. In de serie Literaire juweeltjes verschijnt werk van Nederlandse auteurs, soms al eerder verschenen – als deel van een groter geheel of in een vluchtig medium gepubliceerd – en heel soms voor de gelegenheid geschreven.
Met Schrijver in New York (2013) schreef Abdelkader Benali voor de tweede keer een verhaal speciaal voor de serie – eerder deed hij dat in 2008: De grammatica van een Niemand. Net als in De grammatica van een niemand is de hoofdpersoon van Schrijver in New York een schrijver. Oscar Braun schrijft eetrecensies – ‘Geen wilde filosofische uitweidingen, alsjeblieft niet! Het eten mocht nergens voor staan. Een wortel was een wortel, een tournedos tournedos. En lekker was lekker en vies was vies. Het ging om beleving, beleving, beleving – liefst een beetje leuk en sappig opgeschreven’- en is auteur van één roman. Die ene roman van onbestemde allure is voldoende om uitgenodigd te worden voor een groot literatuurfestival in New York. Een mooie gelegenheid om aan zijn depressieve vrouw te ontsnappen, een mooie gelegenheid om als handelsreiziger zijn waar onder de aandacht van agenten en uitgevers te brengen.
Dat de gang naar New York uitloopt op een mislukking is geen verrassing. Oscar Braun is immers geen schrijver, hij waant zich een schrijver en wel eentje die met kop en schouders uitsteekt boven andere aanwezigen en het zich kan veroorloven het werk, optreden en voorkomen van collega’s van commentaar te voorzien. Terwijl hij feitelijk gedreven wordt door onvermogen en afgunst.
Dat Abdelkader Benali in Schrijver in New York het schrijversvak op de hak neemt en en passant alles wat daarin mis is de revue laat passeren, daar kan ik wel om grinniken, maar wat mij tegenstaat in dit korte verhaal is dat het weinig aan de verbeelding overlaat en ongeïnspireerd en slordig geschreven is – ik heb eigenlijk geen mooie zin kunnen vinden. Het is alsof Abdelkader Benali zich zo met zijn personage Oscar Braun vereenzelvigt dat hij het niveau van die derderangsschrijver niet weet te overstijgen (zou dat zijn bedoeling zijn, dan was Schrijver in New York zeer geslaagd en met recht een literair juweeltje geweest).
Dat was anders in De grammatica van een Niemand. Daarin gaat een schrijver terug naar het dorp waar hij geboren is. In heel kort bestek slaagt Abdelkader Benali er in De grammatica van een Niemand in om duidelijk te maken hoe de schrijver in het verhaal – hij heeft geen naam – ondanks zijn achtergrond schrijver is geworden, juist door zich te ontdoen van zowel de aangeboren als de aangeleerde cultuur en een niemand te worden. Over het verhaal waarin dit thema gegoten moet worden, over de toon die aangeslagen gaat worden en over de inbedding in een groter literair universum lijkt Abdelkader Benali in dit geval goed nagedacht te hebben (maar nog steeds geldt: het kan dat aan Schrijver in New York louter bewuste en weloverwogen keuzes ten grondslag liggen).
Vier jaar voor De grammatica van een Niemand schreef Abdelkader Benali ook in opdracht (van boekhandelketen Libris) De Malamud-roman (2004) – over de omstandigheden waaronder De Malamud-roman tot stand is gekomen, is Benali niet helemaal tevreden: ‘Nu heb ik net een boekje voor ze gemaakt dat de Libris als relatiegeschenk aanbiedt, maar ook daar was geen sprake van een tweede redacteur. Het is een uitzichtloos verhaal’, maar ‘dat werken voor derden vind ik wel prettig, het doorbreekt de sleur van elke dag tegen dat lege witte blad staren’, schrijft hij over die opdracht op in een brief aan Michaël Zeeman, opgenomen in Wie kan het paradijs weerstaan: Romeinse brieven. De Malamud-roman is ook klein van stuk (48 bladzijden) en gaat ook over schrijven (en lezen).
Op een dag treft de verteller in/van De Malamud-roman zijn vader lezend aan. Het is voor de eerste keer dat hij zijn vader ziet lezen, echt ziet lezen. Zijn vader gaat zo in het boek op – een roman van Bernard Malamud, recent door de zoon verworven – dat hij voor de ogen van zijn zoon van gedaante verandert. Sterker nog: zijn vader wordt Malamud. En omdat hij Malamud is kan hij niet anders dan zijn gezin verlaten en terugkeren naar de Verenigde Staten om daar eindelijk zijn Grote Amerikaanse Roman te schrijven. Onverrichter zake keert hij niet veel later terug – aan de overkant denken ze dat Bernard Malamud al vijftien jaar dood is:
‘Nu werkt Bernard Malamud in ons huis aan een roman. Een postume roman, al mogen we het woord “postuum” in dit huis niet laten vallen, om Malamud niet onnodig aan het schrikken te maken. Hij is als mens al postuum, maar laat zijn boek dat nog niet zijn, zegt hij, en het is dat hij er zelf bij lacht, anders waren wij wel in huilen uitgebarsten over het lot dat hem getroffen heeft en elke seconde van het leven dat hem nog rest aan de deur tikt.
Het wordt de Grote Amerikaanse Roman, waar hij al die jaren van heeft gedroomd, die hem gek heeft gemaakt, waardoor hij weg moest, die hem ertoe dreef een nieuw leven op te bouwen ergens anders, in Nederland, stel je voor. Elke dag schrijft hij een pagina of vijf. Over het hoe en wat laat hij nooit iets los. Hij werkt alleen maar, rustig en gestaag. Liefst ’s ochtends, soms ’s avonds. Zoals je je voorstelt dat een echte schrijver aan het werk is.’
Dat is het ene verhaal in De Malamud-roman. Het andere maakt van de zoon een kind dat niet altijd – de eerst zes jaar van zijn leven niet – de zoon van zijn vader en moeder is geweest:
‘Stukje bij beetje verloor ik alle herinneringen aan de zes jaar dat ik in een ander huis woonde, maar toen de voorgevels van de huizen aan de overkant werden neergehaald begreep ik plotseling wat het was om te verhuizen. Niet alleen naar een ander huis, maar naar een ander leven, andere gewoonten.’
Dat er tegenover het huis waar de verteller woont een pand wordt afgebroken om onmiddellijk daarna op dezelfde plek iets nieuws te laten herrijzen, is meer dan een motief.
Waar zijn verlangen om te weten – want die behoefte heeft hij even als zijn vader/Malamud vertrekt – vandaan komt (behalve dan dat hij vindt dat hij er recht op heeft), laat Benali in het midden. Als zijn vader/Malamud weer thuis is, laat hij het zoeken rusten:
‘Die middag ging ik niet naar het tehuis en ook de volgende dag niet, en ik heb ze ook niet meer gebeld. Laten we zeggen dat die mappen volgekrabbeld met handtekeningen van vermoedelijke ouders niet meer bestaan zolang ik er geen aandacht aan besteed.’
Ook in die lijn – via de omweg van het al dan niet verwant en schatplichtig zijn, via de tegenstelling aangeboren/aangeleerd (vaker aangeduid als het ‘nature vs nurture-debat’) en de impliciete boodschap dat leven keuzes maken is – lees ik een verhaal over schrijven. Ik hoop dat Abdelkader Benali mij dat hineininterpretieren niet kwalijk neemt. Ik vermoed van niet, want dit schreef hij Michaël Zeeman op 4 januari 2004: ‘Mooi zoals je Malamud gelezen hebt, er zoveel in hebt herkend en geduid, dat is genot voor een schrijver die graag uitdaagt en mijn kennis (en onkunde) speelt.’
De Malamud-roman is een verhaal dat niet alles prijs wenst te geven, ook niet bij herhaaldelijk herlezen. Je moet erin geloven, anders werkt het niet. Maar wie erin gelooft, wordt beloond. De klemtoon komt – althans bij mij – steeds ergens anders te liggen, waardoor details in de stoffering opeens leidende motieven kunnen worden. Daarom is De Malamud-roman nog steeds mijn favoriete Benali (nogmaals: het kan dat het Abdelkaders Benali’s bedoeling is om leuk te zijn en sappig te schrijven, maar dat is in Schrijver in New York niet gelukt. Het is flauw, alles ligt er veel te dik op en nergens is een spoortje ironie te bekennen (tenzij het een en al ironie is). Schrijver in New York geeft de niet- en weinig-lezers die misschien wel voor het eerst iets van Abdelkader Benali lezen een verkeerde indruk van zijn werk en zijn kunnen, al zal dat die niet- en weinig-lezers nog niet opvallen.)
Leave a Reply