De roman is volgens Oek de Jong hét middel om door te dringen tot het ‘moi profond’. Het zich verborgen houdende ‘diepe ik’ – door Marcel Proust onderscheiden van het ‘moi social’ – ‘manifesteert zich in kunstwerken, in het schrijven van een roman, in de roman zelf.’
Zijn essay Wat alleen de roman kan zeggen loopt ten einde als Oek de Jong dit schrijft. Als het in het laatste hoofdstuk gaat over ‘wat alleen de roman kan zeggen’ is het vooral de schrijver Oek de Jong die aan het woord is. ‘Door te schrijven krijgen we een nauwkeuriger blik op onszelf en de dingen. Door te schrijven scherpen we onze waarneming en onze geest en roepen we dingen in onszelf op die we op geen enkele andere manier zouden kunnen oproepen – en ook het onbekende dat ons onbewuste tijdens het schrijfproces prijsgeeft gaat behoren tot onze exactheid.’ Dat is volgens de schrijver Oek de Jong wat romankunst in essentie is en doet.
Dat ook de lezer via een roman toegang krijgt tot zijn of haar ‘diepe ik’ zegt Oek de Jong niet nadrukkelijk, maar omdat hij bijna een heel essay lang voorbeelden put uit zijn eigen leesverleden – voorbeelden waarmee hij de verdiensten van romans illustreert die: de tand des tijds hebben doorstaan; bestand zijn gebleken tegen de digitale revolutie en de beeldcultuur; de concurrentie met uitingingen van ‘lage cultuur’ aankunnen en weerstand bieden tegen de verleiding om al te actueel dan wel al te avant-gardistisch te willen zijn – hoeft de lezer die hoop niet tevergeefs te koesteren.
Lezen – en ook herlezen, is voor Oek de Jong overigens: verbeelden, mijmeren en luisteren naar de vertellende stem.
Als hij zegt: ‘Persoonlijk beschouw ik dit als het belangrijkste dat de roman sinds de achttiende eeuw heeft gedaan: de werkelijkheid van de eigen tijd beschrijven én tegelijkertijd steeds méér werkelijkheid in de roman exploreren’, dan is het vooral de romans ‘consumerende’ Oek de Jong – die natuurlijk niet alleen maar leest omwille van het lezen, maar ook met het oog op het schrijven – die dat vindt.
Maar als hij het in het tweede deel van essay heeft over evolutie en innovatie van de roman, dan is de schrijver Oek de Jong aan het woord. ‘De roman moet zien te overleven in een nieuwe cultuur’, en dat vraagt van romanschrijvers dat zij zoeken naar mogelijkheden om de roman te vernieuwen. Oek de Jong zet daarbij in op vier aspecten: ‘de verbeelding van het intieme; de kracht van zintuiglijk proza; de inspiratie van de traditie en het belang van een hoog stijlbewustzijn’.
Die kansen zijn er omdat de romanschrijver pas sinds een eeuw zonder gehinderd te worden door censuur en moraal ‘het intieme’ kan exploreren. Terwijl ‘helderheid, precisie en beeldende kracht’ maken dat zintuiglijk proza overleeft – ‘het overleeft omdat het ons een blijvende schoonheid toont: de schoonheid van de dingen’. Traditie: dat is schrijven in de voetsporen van en de lat hoog leggen, en betekenis krijgen juist door de vergelijking met wat was. En ‘stijl is onverminderd een selling point van de roman en een krachtig middel voor de literaire auteur om zich van andere soorten schrijvers te onderscheiden.’
Dit middendeel van Wat alleen de roman kan zeggen is het meest karakteristiek voor Oek de Jongs manier van essayeren – ook al is Wat alleen de roman kan zeggen voor zijn doen een behoorlijk betogend essay en geeft hij doorgaans de voorkeur aan verhalend essayeren. Van het algemene (de algemene theorie en geschiedenis) gaat hij naar het bijzondere (het noemen en analyseren van voorbeelden) om te eindigen bij het particuliere (hoe het zich in zijn eigen werk manifesteert).
Door dat nadrukkelijk benoemen van de manier waarop inzichten in het eigen werk herkenbaar zijn, is Wat alleen de roman kan zeggen behalve een essay over de roman ook een poëtica. Meer dan de bundel Een man die in de toekomst springt bevat dit ene essay het grondplan van het werk van Oek de Jong.
Anders dan Philip Roth die verwacht dat de roman ten onder zal gaan omdat er steeds minder lezers voor zijn, toont Oek de Jong zich in Wat alleen de roman kan zeggen een optimist. Ondanks alle ‘veranderingen’ – Oek de Jong geeft de voorkeur aan dit neutrale woord boven ‘culturele transformatie’ – ziet hij toekomst voor de roman, ook al is die ‘in onze spektakelmaatschappij niet meer dan een van de vele vormen van vermaak en informatie.’
Er zullen nieuwe markten ontstaan, er zullen altijd lezers blijven bestaan. De roman zal veranderen. ‘De roman overleeft dus onder ander door nieuwe technieken en concepten in zich op te nemen. Het ligt voor de hand dat de mogelijkheden die internet biedt van invloed zullen zijn op de roman, temeer als die roman op een scherm wordt gelezen.’
Maar uiteindelijk gaat er niets boven de roman als het gaat om de weergave van complexe staten van bewustzijn. Daarop heeft de roman, volgens Oek de Jong, het patent.
Wat alleen de roman kan zeggen is het vijfde deel in de essayreeks Over de roman – A.F.Th. van der Heijden, Connie Palmen, Bas Heijne en Marcel Möring gingen hem voor.
Het is niet de eerste keer dat Oek de Jong zich over de essentie van de roman uitlaat.
Toen hij dat voor het eerst heel nadrukkelijk deed – in de voordracht De klievende roman, als voordracht uitgesproken in het kader van de cyclus De wonderbaarlijke lotgevallen van de roman, en opgenomen in Een man die in de toekomst springt – lagen de accenten anders. ‘De roman is voor mij, allereerst, stijl.’ Naast stijl onderscheidde Oek de Jong compositie. Op de derde plaats kwam wat hij toen ‘een naaktheid’ noemde: ‘een echtheid, die ontroert, bevrijdt en het mogelijk maakt “opnieuw te beginnen met leven”.
Toen – halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw – moest een roman klievend zijn. Een klievende roman, dat was volgens Oek de Jong ‘een roman die zich volgens waarschijnlijk oeroude patronen naar een onthulling en een katharsis beweegt, zoals al sedert mensenheugenis met de rituelen van het theater wordt gedaan’.
Over compositie – de vormentaal – heeft hij het in Wat alleen de roman kan zeggen nauwelijks. De aandacht voor stijl is gebleven, maar de nadruk ligt nu op dat wat toen schuil ging achter ‘een naaktheid’: het doordringen tot de kern van een mens en het menselijk bestaan.
Het is alleen niet eenvoudig om in Wat alleen de roman kan zeggen precies die woorden te vinden – dat ene de hele lading dekkende citaat – die zeggen wat volgens Oek de Jong alleen de roman kan zeggen. De meest letterlijke verwijzing naar de titel is gerelateerd aan ‘het voorbeeld par excellence van de titel van essay. Wat alleen de roman kan zeggen: dat is Misdaad en straf.’
Leave a Reply