Maarten Asscher begint en eindigt zijn essay Niet de tralies, maar de deur: schrijven in een gevangeniscel en in een werkkamer met het memoreren van de dag dat Marcel Proust zich vrijwillig uit de wereld terugtrok om zich wat blijkt de rest van zijn leven te zijn te wijden aan het schrijven van Op zoek naar de verloren tijd / Á la recherche du temps perdu.
Aan de vooravond van die dag – op 27 november, vandaag 104 jaar geleden – nam hij zijn vrienden nog een keer mee uit, naar het theater. ‘Alles was in gereedheid gebracht voor deze “rite de passage”, er was slechts een markering nodig tussen het verleden van gisteren en de toekomst die de volgende dag moest beginnen.’
In zijn essay – opgenomen in de bundel Appels en peren: lof van de vergelijking – zoekt Maarten Asscher naar verschillen en overeenkomsten tussen een werkkamer en een gevangeniscel, twee plekken waar in eenzaamheid geschreven wordt. Via het definiëren van ‘gevangenisliteratuur’ komt hij er niet – misschien omdat de door hem gekozen driedeling (‘werk dat vanuit de cel is geschreven, werk dat na vrijlating over de doorstane gevangenschap is geschreven en werk waarin de gevangenschap – al of niet op basis van eigen ervaring – een rol speelt in een fictionele context’) variabelen – volgens mij zijn het er vier: de plaats waar, de conditie waaronder en het onderwerp waarover geschreven wordt, en de status van degene die schrijft – bevat die niet systematisch met elkaar verbonden en van elkaar gescheiden worden.
Voor de conclusie die Maarten Asscher met dank aan Stendhal aan het eind van Niet de tralies, maar de deur trekt, maakt die verkenning van een genre dat misschien geen genre is uiteindelijk niet uit: ‘De ware onvrijheid van de gevangen schrijver is gelegen in het verlies van de macht over zijn eigen afzondering’. Een schrijver die vrij is, kan zijn eigen eenzaamheid regisseren en zijn isolement doorbreken op momenten dat hij/zij dat wil.
Twee keer stond ik voor de deur van het Musée Carnavalet om er, onder andere, de gereconstrueerde werkkamer van Marcel Proust te ‘ervaren’ – zijn werkkamer bevond zich niet daar, 23 rue de Sévigné in de Marais, maar aan de Boulevard Haussmann, op nummer 102 (ook daar is wat te zien: ‘Ik ben met twee andere bezoekers. Een gids gaat ons voor, opende de deur van de kamer. Helverlicht. De wanden getapisseerd met een fijn kurklaagje. Prousts bed, zijn perenhouten bureau, zijn bedlamp zijn te bezichtigen in Musée Carnavalet. Maar de schoorsteenmantel is autenthiek. De telefoon gaat in de hal. De gids laat ons alleen. Een van de bezoekers mompelt: “De kamer van Proust…” De ander drukt haar lippen op het koele marmer van de schoorsteen. Ik ben ook onder de indruk. Het is onmogelijk om niet onder de indruk te zijn’, schrijft Jan Siebelink in De tafel van Proust, opgenomen in Conversaties) – te bekijken. Twee keer was het museum gesloten en bleef de deur dicht.
Leave a Reply