Jan Wolkers en Gerard Reve hadden een naam en een reputatie, en kwamen er bij ons thuis dan ook niet in. Hoe mijn moeder elke keer weer wist dat ik een van hen toch mee naar boven gesmokkeld had, het was – en is mij nog steeds – een raadsel. Dat zij bovendien altijd feilloos die passages wist aan te wijzen die in haar ogen rechtvaardigden dat zij Wolkers en Reve de toegang tot ons huis had ontzegd, daar kon ik helemaal niet bij.
Over het in huis halen van Andreas Burnier heb ik nooit verantwoording af hoeven te leggen. Ik weet zelfs niet of mijn moeder er weet van had dat ik haar mee naar huis nam.
Terwijl Andreas Burnier in alle opzichten gevaarlijker was en meer invloed op mijn ontwikkeling – ook de lit(t)eraire – heeft gehad dan Wolkers en Reve samen.
Dat ik het niet altijd met haar eens was/ben, zegt genoeg. Zij zette aan tot nadenken, dwong mij stelling te nemen en leerde me te staan voor mijn keuzes.
Ze staat hier voor het grijpen, maar toch heb ik haar lang niet herlezen. Daar maak ik nu tussen alle andere zelfopgelegde ‘lees- en schrijfverplichtingen’ door tijd voor. (De aanleiding: ik kwam haar naam – natuurlijk – tegen tijdens het voorbereiden van een interview met Oek de Jong. Oek de Jong was lid van de Platoclub, een door Andreas Burnier geïnitieerd ‘studieclubje’ waarover ze in 1996 in een interview met Elisabeth Lockhorn tevreden het volgende constateerde: ‘Ik denk eigenlijk niet dat het ooit eerder in onze cultuur is vertoond, een mevrouw van in de vijftig die een studieclubje heeft met jongens van in de twintig, die dat ook nog eens twaalf jaar volhouden.’)
Om te bepalen waar ik mee zou beginnen, bladerde ik en dwaalde ik alvast allerminst vrijblijvend door haar werk. Inmiddels heb ik besloten met haar laatste drie romans – De litteraire salon, De trein naar Tarascon en De wereld is van glas – te beginnen. Daarna zie ik wel weer verder.
Inmiddels heb ik De litteraire salon (‘ “Je denkt toch niet dat dit korte aardse leven de laatste realiteit is,” zegt U. “Dit is maar een intermezzo in de litteraire salon, waar mensen elkaar verhaaltjes vertellen en met hun conversatie onderhouden.” ’) uit.
In het boek vond ik de recensie zoals die in opdracht van het Nederlands Bibliotheek- en Lektuur Centrum – Lektuurinformatiedienst werd geschreven bij wijze van ‘aanschafinformatie’ voor openbare bibliotheken:
‘Dit boek dat bij eerste geboeide lezing, het verhaal is van een 50-jarige lesbische vrouw die terugkijkt op haar Haagse jeugd en haar verschillende liefdes, bevat vele elementen die door het hele werk van Burnier heen spelen; zoals het verlangen naar kennis en verlichting, het geloof dat de mens vele levens na elkaar leidt, dat hij steeds de enige verantwoordelijke is voor wat hij doet. Scherp, humoristisch en cynisch geschreven geeft het kritische bewonderaars van Burnier vreugde bij het lezen, stof om te overdenken en lust om te herlezen.’
Een uitermate welwillende recensie, terwijl ik me kan herinneren – ik heb achttien jaar wekelijks op basis van die aanschafinformatie aan collectievorming gedaan – dat de aanschaf van boeken die minder uitgesproken, heftig en expliciet (ik heb het nu over opvattingen, niet over seksscènes) waren ons bibliothecarissen werd ontraden, vanwege de aanstoot die mensen – mensen zoals mijn moeder? – er aan zouden kunnen nemen.
Ik wacht nog even voor ik in De trein naar Tarascon begin.
Leave a Reply