Als professor Robbert Dijkgraaf vanavond in het kader van DWDD University live college geeft over Albert Einstein is dat niet de eerste keer dat hij het over hem heeft. Dat kan ook niet anders. De geniale geest van Albert Einstein waart niet alleen door de wetenschap, maar ook door het huis waar Robbert Dijkgraaf woont. Thuis in Princeton – Robbert Dijkgraaf is nu net als Albert Einstein toen verbonden aan het Institute for Advanced Study in Princeton – staat de vleugel van Einstein in de huiskamer.
Op zoek naar wat Robbert Dijkgraaf bij eerdere gelegenheden over Albert Einstein gezegd heeft, begon ik te bladeren in Blikwisselingen, een bundeling van stukken die aanvankelijk verschenen in NRC Handelsblad, Academische Boekengids en De Groene Amsterdammer. Stukken waarin Robbert Dijkgraaf laat zien hoe door blikwisselingen nieuwe inzichten verworven worden.
Ik bladerde en vreesde dat hij Albert Einstein over het hoofd had gezien. Pas op bladzijde 178 zag ik zijn naam voor het eerst, in een tussenzin. Ik begon de moed al op te geven. Maar uiteindelijk, in het voorlaatste stuk van de bundel – Het begin van de tijd – komt Robbert Dijkgraaf over de betekenis van Albert Einstein te spreken. Hij zet de nieuwe inzichten van Einstein af tegen die van een andere bekwame natuurkundige: Isaac Newton:
‘Einsteins beroemdste bijdrage in dat wonderjaar 1905 was ongetwijfeld de relativiteitstheorie. In die theorie kregen ruimte en tijd een geheel nieuwe rol toebedeeld. Bij Newton vormden zij slechts het decor waarin de natuurverschijnselen zich afspeelden. De ruimte werd oneindig en vlak voorgesteld, precies zoals de Oude Grieken zich al voorstelden.
(…)
Maar Einstein brak radicaal met dit beeld. Bij hem kreeg het decor de hoofdrol. Hij liet zien dat ruimte en tijd innig verstrengeld zijn en dat het maar helemaal van de plaats en de snelheid van een waarnemer afhangt of twee gebeurtenissen voor of na elkaar plaatsvinden. Alles werd relatief.’
Robbert Dijkgraaf beschrijft in Het begin van de tijd hoe ook Einstein moest wennen aan zijn eigen inzichten en aanvankelijk zijn eigen ideeën over het inkrimpen en uitdijen van het helaal aanvankelijk niet serieus durfde te nemen.
Wat Dijkgraaf ook duidelijk maakt is dat er hoe groot en groots Newton en Einstein ook zijn nog vragen genoeg over zijn waarop het antwoord ontbreekt. En – belangrijker – er zullen steeds nieuwe vragen gesteld worden.
Hij laat ook zien hoe Albert Einstein zich verhield tot zijn eigen voortschrijdend inzicht en dat van anderen:
‘Er zit poëzie in het feit dat het allergrootste verschijnsel in de natuur, de evolutie van het heelal, bepaald wordt door de kleinste deeltjes. Deze worden geregeerd door de bizarre regels van de quantummechanica. Einstein heeft zich zijn hele leven lang ongemakkelijk gevoeld in deze vreemde wereld, waar een deeltje zowel hier als daar kan zijn, waar je altijd moet praten over de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt, en waar helemaal niets absoluut zeker is. God dobbelt niet, was zijn oordeel. Voor de moderne fysicus liet Einstein met die uitspraak zien dat hij nog met één been in de negentiende eeuw stond.’
Maar dat kan volgens Robbert Dijkgraaf ook niet anders:
‘We beginnen ons nu pas te realiseren hoe belangrijk de fysica van het vacuüm is, voor de levensloop van het heelal, maar ook voor de eigenschappen van de kleinste deeltjes. De ether die Einstein in 1905 naar de geschiedenisboekjes verwees is in die zin weer helemaal terug van weggeweest. Misschien zijn we wel als de vissen in de oceaan; die hebben vast ook lange tijd nodig voordat ze het plan serieus nemen de eigenschappen van het mysterieuze medium “water” te bestuderen.’
(Dit doet mij denken aan iets dat ik eerder deze week las. David Foster Wallace begint Dit is water – de toespraak die hij op 21 mei 2005 hield voor afgestudeerde studenten van het Kenyon College – met een didactisch verhaaltje:
‘Twee jonge vissen zijn rustig aan het zwemmen als ze een oudere vis tegenkomen, die de andere kant op zwemt. De oudere vis knikt ze toen en vraagt: “Môge, jongens, lekker water?” De twee vissen zwemmen nog een stukje door, maar dan kijkt de een de ander aan en vraagt: “Wat is in ’s hemelsnaam water?”
(…)
Ik ben die wijze oude vis niet. Waar het vissenverhaaltje in de eerste plaats om draait is enkel en alleen dat je de belangrijkste, algemeenste en meest voor de hand liggende werkelijkheden vaak het moeilijkst kunt zien en ter sprake brengen.’
‘Leren denken’ dat is volgens David Foster Wallace de werkelijke waarde van werkelijk opgeleid worden. Leren denken leidt tot echte vrijheid, de vrijheid waarin niets voor vanzelfsprekend wordt aangenomen.)
Wetenschap is nooit af. In het verleden behaalde resultaten hebben geen eeuwigheidswaarde, maar ze zijn wel nodig om tot een volgend inzicht te kunnen komen.
Wat Einstein berekende en vastlegde in de formule E= mc² is niet het hele verhaal. Robbert Dijkgraaf noemt met name de snaartheorie en het Higgs-deeltje om te laten zien hoe de natuur steeds weer nieuwe geheimen prijsgeeft en zelfs natuurkundigen versteld doet staan.
Robbert Dijkgraaf besluit zijn stuk met:
‘Mijn favoriete anekdote over Albert Einstein in zijn tijd in Bern, toen hij zijn dagen sleet als anonieme klerk op het patentbureau, is dat hij vaak ging kijken naar de Berner berenkuil. De beren liepen daar eindeloos rondjes. Maar soms ging er een even op z’n achterpoten staan en keek omhoog. Einstein kon zich wel met die beer identificeren.’
Wetenschap begint met het stellen van vragen (en daarvoor hoef je geen wetenschapper te zijn). Vragen waarvan vaak pas achteraf blijkt hoe inzichtgevend ze zijn geweest.
Leave a Reply