Dat ik amper een dag nodig had om Poolse tranen van Miriam Guensberg te lezen, zegt wat mij betreft iets over de kwaliteit van deze roman die zich niet zo één-twee-drie laat samenvatten. Om recht te doen aan het knap geconstrueerde verhaal waarin een vooroorlogse Poolse jood die verdreven uit zijn land en verwikkeld in een oorlog die strikt genomen de zijne niet is en hem ook niet dichter bij zijn vermoorde ouders en zijn land van herkomst brengt, emotioneel weet te overleven
‘omdat ik ontdekte dat er iets belangrijkers is dan blinde wraakzucht, dan een abstract doel najagen, er iets is dat aardser is dan God of gebod. En dat is het oog in oog staan in het hier en nu met onrecht en met kwetsbaarheid. Het weerloze zet je aan tot revolte. Bijna instinctief wil je het beschermen, een dier, een kind in nood… Alleen het ongewapende geeft je jezelf terug’,
en in het heden zorgt voor dierbare naasten, terwijl ook al die dierbaren aan het woord komen, waardoor de werkelijkheid meerstemmig gereconstrueerd wordt en feiten en gebeurtenissen van belang door meer dan één bron genoemd – als wordt er een journalistieke wet in ere gehouden – wil ik eerst meer weten.
Over het autobiografische in Poolse tranen laat Miriam Guensberg in haar verantwoording geen twijfel bestaan:
‘Dit boek had ik niet kunnen schrijven als ik een andere vader gehad zou hebben. Waarmee ik wil zeggen dat mijn autobiografische intenties van wezenlijk belang zijn geweest voor deze roman. Net als Tanek Schönflies was mijn vader, Doleck Guensberg, een Poolse jood wiens ouders vermoord zijn en wiens vaderland hem ontnomen is. Ook hij sprak zelden over de oorlog en over zijn dappere daden als art bij de al even dappere Eerste Poolse Pantserdivisie. Ik volg in mijn roman de geschiedslijn van mijn vaders leven. Voor het overige is het verhaal geheel uit mijn eigen fantasie ontsproten.’
Maar waar komt Walter Benjamin vandaan? Want de man die in de roman Tanek Schönflies heet, houdt een haan die meer is dan een huisdier en niet alleen in de christelijke traditie kraait. Zijn haan is zijn alles – zozeer zelfs dat als haar vader haar midden in de nacht opbelt zijn dochter die in Rome woont meteen afreist om samen met haar vader naar de haan te zoeken – de haan staat voor zijn manier van in het leven staan. Voor hoe je naar het verleden en naar de toekomst moet kijken.
Het beeld van de haan ‘een rugwaarts gekeerde profeet’ is ontleend aan Walter Benjamin die in zijn Ueber den Begrif der Geschichte (uitgegeven in 1940, het jaar dat Walter Benjamin zelfmoord pleegde) de engel van de geschiedenis ten tonele voert.
Miriam Guensberg in haar toelichting op Walter Benjamin waarmee ze Poolse tranen uitluidt:
‘In zijn negende these is de engel een droeve eenling, een rugwaarts gekeerde profeet die het menselijk leed aanklaagt. Hij is de machteloze schakel tussen verleden en toekomst. Het symbool van zijn vrijheid en zijn aardse verhevenheid zijn hem ontnomen: hij kan niet vliegen’.
In haar roman laat ze Tanek Schönflies – die een leven lang oordeelt als een rechtvaardige rechter, totdat een dood een einde maakt aan zijn vergevingsgezindheid – overwegen:
‘Tanek wilde daar vooral iets over kwijt, omdat hij de nacht daarvoor tot een nieuw inzicht gekomen. Hij had zich plotseling gerealiseerd dat hij zijn leven lang een andere nieuwe engel had aanbeden dan Walter Benjamin. Op zich maakte hem dat niet veel uit, want zijn gevoel van verbondenheid met zijn verre achterneef ging dieper dan haarkloverij. Toch vond hij het wel belangrijk om het verschil – dat alles met overlevingsdrift te maken had – te benoemen.’
Het was dochter Dana die haar vader op de tekst van Walter Benjamin – zijn moeder was een geboren Schönflies – wees:
‘Een mooie tekst, Tanek, echt iets voor jou. Benjamin breekt in zijn these met het vooruitgangsgeloof, hij vertrouwt op messiaanse krachten.’
Dana’s vader is in eerste instantie niet enthousiast:
‘Aanvankelijk had Tanek het niet zo op messiaanse krachten gehad, maar hij was de compacte tekst van zijn zegelringneef toch gaan lezen en herlezen en ook gaan duiden. Zo was de these over de nieuwe engel uitgegroeid tot een soort gebed dat hij nog steeds – ook daar, onder de grond – uit zijn hoofd kende:’
, waarna de negende these uit Ueber den Begrif der Geschichte in vertaling volgt.
Op haar website, in haar biografie, vind ik deze alinea:
‘Ik ging in Nijmegen filosofie en vergelijkende literatuur wetenschap studeren en studeerde af aan de universiteit van Amsterdam met een thematische, met verhaaltjes doorspekte scriptie over Walter Benjamin, Kafka, Sartre, Freud en Foucault. In die scriptie onderzocht ik in hoeverre utopische beelden en denkbeelden redding kunnen bieden aan de catastrofale lijdensgeschiedenis van de mens. Door dat onderzoek realiseerde ik me dat ik de antwoorden op mijn vragen niet binnen de filosofische discipline kon vinden, maar vooral moest zoeken binnen de beperking van mijn eigen fantasie en inlevingsvermogen. Ik ging schrijven.’
Van dat schrijven, met die ‘ingrediënten’ is Poolse tranen product en voorbeeld. Nu ik weet waar Walter Benjamin vandaan komt, ga ik voordat ik iets over Poolse tranen ga schrijven eerst nog eens goed nadenken.
Leave a Reply