Ik begon net een beetje in de verleiding te komen om De belofte van Pisa toch maar te lezen. Lang hield ik de boot af. Er waren andere titels die interessanter leken. Ondanks al zijn mediagenieke optredens – al dan niet in gezelschap van Özcan Akyol (zeg maar Eus) – wist Mano Bouzamour mij niet te overtuigen dat ik zijn debuut absoluut, en wel onmiddellijk, moest lezen. Sterker nog: ik geloof niet dat ik ondanks zijn veelvuldige verschijnen onthouden heb waar zijn boek precies over gaat.
Ik weet alleen nog dat zijn ouders sinds het boek niets meer van hun zoon willen weten (tjsa, wie als schrijver uit de kast komt, verliest het vertrouwen van zijn directe omgeving) en dat het boek van Mano Bouzamour niet lekker zou vallen in de Marokkaanse gemeenschap.
Voor anderen was dat al aanleiding genoeg om De belofte van Pisa per se te willen lezen.
Hypes laat ik over het algemeen aan mij voorbijgaan. Als het stof is neergedwarreld is het vaak nog vroeg genoeg om een boek te lezen.
Dit weekend liet de Volkskrant het stof weer opwaaien. Anneke Stoffelen laat mensen uit de directe omgeving van Mano Bouzamour aan het woord in Straatverkoop. De lead luidt als volgt: ‘Mano Bouzamour werd in de media al snel het Marokkaanse straatjochie dat zich via het lyceum aan de moeilijke buurt ontworstelde. De werkelijkheid is anders. Waarom liet de debuterende schrijver zich dit aanleunen?’
De werkelijkheid is in zoverre anders, lees ik in het stuk, dat Mano Bouzamour niet net zoals het personage in zijn boek in de Amsterdamse Diamantbuurt is opgegroeid, maar in een welvarender deel van de Pijp.
Wat Bouzamour verweten kan worden is – als ik het goed begrijp – dat hij te weinig moeite heeft gedaan om uit te leggen dat het verhaal van zijn hoofdpersoon Sam niet het zijne is. Dat hij te weinig benadrukt heeft – want hij schijnt het wel gezegd te hebben – dat De belofte van Pisa ondanks eventuele overeenkomsten met bestaande personen en situaties een verzonnen verhaal is.
Ik snap niet waarom dat goed is voor een stuk van bijna twee pagina’s in de Volkskrant. Dat fictie voor waargebeurd wordt aangezien is in de literatuur aan de orde van de dag en Mano Bouzamour is niet de enige schrijver die dat maar zo laat als het in zijn straatje te pas komt.
Het is ook geen nieuws – tenminste voor mij niet – dat redacties van televisie- en radioprogramma’s zich niet of niet per se laten leiden door de inhoud en de kwaliteit van een boek, maar selecteren op de mate waarin een schrijver past in het format. Schrijvers die niet uit hun woorden kunnen komen of zich niet laten verleiden tot oneliners komen niet aan bod in programma’s waar de spreektijd sowieso al krap bemeten is en het bovendien nog maar de vraag is of het de bedoeling is dat het over het boek gaat.
Waar het in het stuk over Mano Bouzamour niet over gaat is dat het ‘ons’ misschien niet zo goed uitkomt dat Mano Bouzamour geen kut-Marokkaan uit de Diamantbuurt is. Dat zijn ouders er alles aan gedaan hebben om hem de kansen en mogelijkheden te geven die zij vroeger niet hadden en hij zich niet of in ieder geval met veel minder pijn en moeite heeft moeten ontworstelen aan een cultuur die ver afstaat van de onze is een streep door onze rekening. Hij voldoet niet aan het clichébeeld en hij bevestigt onze vooroordelen niet. Wij moeten ons beeld bijstellen. Mano Bouzamour is niet de kansarme allochtoon die wij van hem konden maken toen we nog dachten dat hij uit de Diamantbuurt kwam. Hij is geen kansarme allochtoon die het ondanks dat en dankzij ‘ons’ gemaakt heeft.
Mano Bouzamour is schrijver omdat hij de ambitie had schrijver te worden. Hij deed wat hij moest doen: hij manipuleerde de werkelijkheid in het belang van zijn roman. Ik denk dat ik dat ook zonder het boek gelezen te hebben wel mag beweren.
Waarom hij zich een jeugd die de zijne niet is liet aanleunen? Anneke Stoffels dringt niet heel erg aan maar krijgt ondanks dat antwoord op haar vraag: ‘ “Je wilt je boek toch ook verkopen.” De schrijver is er dubbel over, want hij ziet ook dat elementen uit zijn levensverhaal in de beeldvorming worden uitvergroot en opgeblazen. “Dat is wel een beetje stom ja. Zo’n redactie wil je graag in een bepaalde hoek parkeren. De truc is om dat dan spelenderwijs om de vormen naar het verhaal dat jij zelf wilt vertellen. Ik ben pas net begonnen, ik moet ook nog leren hoe ik dat handiger kan doen”.’
Dit keer kwam Mano Bouzamour van een koude kermis thuis, maar dat gebeurt hem waarschijnlijk geen tweede keer. Hij weet hoe het werkt, hij moet alleen nog een beetje oefenen.
Er is nog iets. Steeds als ik Mano Bouzamour hoorde vertellen over zijn debuutroman, kwam ook Joris Luyendijk voorbij. Luyendijk – Bouzamour liep het tegen het lijf op de Albert Cuyp (hij herkende de journalist omdat hij de avond ervoor bij Pauw & Witteman had zien zitten) – zou hem aangezet hebben tot het schrijven van De belofte van Pisa, omdat hij onder de indruk was van het (levens)verhaal van Mano Bouzamour.
In de Volkskrant staat iets over de dank die Bouzamour Luyendijk verschuldigd is. Maar er staat ook – niet in het hoofdverhaal, maar boven de streep: ‘Eigenlijk wilde Luyendijk eerst zelf een boek over Mano schrijven. “Maar later zei hij: ik vind dat ik daarmee jouw verhaal ontkracht, je moet het zelf opschrijven. Zo is het begonnen.” ’
Nu vraag ik mij af: welk verhaal heeft Mano Bouzamour Joris Luyendijk eigenlijk verteld? Het ware (dat helemaal niet zo opzienbarend en uniek is, als ik afga op wat ik in de Volkskrant gelezen heb) of een versie die Mano Bouzamour (creatief en talentvol als hij volgens zijn docenten is) voor waar hield.
Leave a Reply