Heette een baardmankruik altijd al een baardmankruik, of zijn wij die kannen pas zo gaan noemen toen we ze met terugwerkende kracht van ander aardewerk moesten onderscheiden?
Die gedachte kwam bij me op toen ik op bladzijde 79 van de roman Kenau van Tessa de Loo de volgende zin las: ‘Er stond een pan broodpap op tafel naast een baardmankruik met tafelbier’.
Een paar bladzijde daarvoor had ik me ook al iets afgevraagd. ‘Was er niet zo’n dreigende reden geweest voor hun tocht dan had het een uitstapje op het ijs kunnen zijn, een dagje vertier, in olieverf voor altijd voor het nageslacht bewaard door de grote Vlaamse schilder Pieter Breughel.’ Toen vroeg ik me niet af of de mensen in de slee wisten wie Pieter Breughel was – hij was net drie jaar dood, De Oudere dan, op het moment dat zij in de slee zitten – en ooit een van de schilderijen waarop hij ijspret verbeeldt gezien hadden. Toen herkende ik onmiddellijk de hand van de schrijfster die verteltechnisch in de weer is.
Is het eerste een anachronisme en het tweede een wijze van vertellen? Of is ook op bladzijde 79 de schrijfster aan het woord die met de kennis van nu namen geeft aan taferelen uit het verleden?
Ik ken mensen die bladzijde 79 nooit gehaald zouden hebben, omdat ze vinden dat Tessa de Loo zich teveel vrijheiden veroorlooft, waardoor haar roman in hun ogen aan geloofwaardigheid inboet.
Dat mag. Tessa de Loo legt haar personages inderdaad woorden in de mond die ze onmogelijk konden Maar had zij dat niet gedaan, dan was Kenau een onleesbaar boek geworden vol woorden waar wij nog nooit van gehoord hebben.
Ik weet niet of een baardmankruik in 1572 al een baardmankruik heette. Ik heb het opgezocht, maar het antwoord niet gevonden. Ze bestonden toen al wel, al weet ik niet of het verspreidingsgebied zo groot was dat ze ook in Haarlem op tafel stonden.
Had ik niet zelf ooit de scherven van een baardmankruik uit de grond gegraven, dan zou die baardmankruik op bladzijde 79 mij helemaal niet zijn opgevallen. Dan zou ik er net als vele anderen overheen gelezen hebben.
Misschien zou ik het ten tonele voeren van Pieter Breughel – zelfs schrijf ik zijn naam overigens anders: Brueghel. Dat mag ook, met en zonder ‘h’ – op bladzijde 71 ook wel als een fout of een anachronisme bestempeld hebben als ik niet af en toe een boek lees over de techniek van het schrijven en de verteltechnieken die een schrijver ten dienste staan. Als me die ‘kennis’ niet op de het juiste moment te binnen geschoten was.
Ik realiseer me dat het is omdat Kenau een historische roman is, dat ik anders lees. Alerter. Maar niet om de schrijfster op fouten te betrappen.
Het verleden in voorwerpen reconstrueren is een relatief koud kunstje. En via jaartallen kun je er een chronologie in aanbrengen. Maar hoe reconstrueer je de mentaliteit en het bewustzijn van toen?
Als Kenau in Kenau – het boek, hoe het in de film is weet ik niet – haar dochter op de brandstapel heeft zien sterven, is een van de eerste dingen die zij in de dagen daarna denkt dit:
‘De conceptie van een hemel en een hel kwam haar nu belachelijk voor. Het was niet meer dan een goedkope, valse belofte om de simpele zielen van de gelovigen eronder te houden. Er was geen hiernamaals, er was alleen dit korte leven op aarde, je moest dag in dag uit knokken om het gaan de te houden en ook nog een verdomd goed opletten. Er kon zomaar besloten worden dat je je recht om te leven verspeeld had, omdat je niet meer in het plaatje paste. Omdat je in een andere God geloofde, of trouw beloofde aan een andere vorst, of omdat je bier dronk in plaats van wijn.’
Een ‘logische’ gedachte. Want hoe vaak vragen wij ons – sommigen van ons – niet af waar God gebleven is als het ons minder goed gaat. Maar juist omdat die gedachte me zo vertrouwd voorkwam, vroeg ik me af of Kenau die wel gedacht kan hebben – en dan gaat het mij niet om woorden en zinsneden als: ‘verdomd’ en ‘in het plaatje passen’.
Anders dan in de passage waarin het werk van Pieter Brueghel in herinnering geroepen wordt, is Tessa de Loo hier volgens mij niet bezig met het stofferen van het verleden, maar verwoordt zij wat er in haar personage Kenau opkomt.
Kan Kenau het anno 1572 gehad hebben over ‘de conceptie van een hemel en een hel’ en valse beloftes aan simpele zielen op de manier waarop Tessa de Loo haar dat laat doen?
Ik heb gezocht, maar (nog) niet gevonden, maar ik vermoed dat de schrijfster hier teveel vanuit het nu redeneert. Dat de dood van haar dochter voor Kenau een belangrijke reden om in actie te komen en de strijd tegen de Spanjaarden aan te binden, vind ik een plausibele psychologische verklaring. Dat ze erdoor van haar geloof afvalt op zich ook trouwens. Maar niet op de manier die Tessa de Loo beschrijft.
Ik lees niet zoveel romans die spelen in een verleden van meer dan twee generaties geleden. Vragen zoals die tijdens het lezen van Kenau van Tessa de Loo (maar ook toen ik Kathelijne van Kenau van Lydia Rood las) opkwamen, komen misschien wel daarom niet zo vaak bij me op tijdens het lezen. De noodzaak om even stil te staan en je af te vragen langs welke wegen we in het heden zijn aangekomen is er niet altijd.
Misschien moet ik toch eens wat vaker een historische roman lezen.Of romans die meer dan twee generaties geleden geschreven zijn. En het kan ook geen kwaad om me tijdens het lezen van contemporaine romans wat meer van de stem van de schrijver bewust te zijn.
Leave a Reply