Ik dacht dat het begonnen was met een toneelstuk. Ik dacht dat Een sneeuw het eerste was dat ik van Willem Jan Otten in huis haalde. Niet omdat ik het stuk gezien had, maar omdat ik er veel goeds over gehoord had. Maar nu ik wat ik van hem heb uit de kast gehaald heb, twijfel ik. Een sneeuw (1997) is te recent om mijn eerste kennismaking met het werk van Willem Jan Otten te kunnen zijn. Of begon ik hem toch pas te lezen na Een sneeuw. Doet het er wat toe. Misschien niet. Misschien is het belangrijker om te constateren dat hij ruim vertegenwoordigd is. Dat er van het een het ander kwam en ik een oeuvre ben gaan lezen, in plaats van af en toe een boek (met een kanttekening: de gedichten ontbreken… hoewel… De vlek … )
Willem Jan Otten krijgt de P.C. Hoofprijs 2014 voor zijn beschouwend proza. Eigenlijk wordt daarmee bedoeld dat hij de prijs krijgt voor zijn essays (want dat genre is aan de beurt). Maar beschouwend proza is niet alleen een zoveel mooier en mysterieuzer label, in het geval van Willem Jan Otten is het ook zoveel toepasselijker omdat het de grens tussen zijn beschouwingen en zijn proza opheft zoals hij zelf die genres ook in elkaar over laat lopen.
Het is niet zo dat zijn beschouwingen, zijn essays, verklaringen zijn bij zijn overige werk (al kun je ze zo wel lezen). Zijn beschouwingen getuigen – in de keuze van de onderwerpen en de manier waarop ze geschreven zijn – van een vorsende blik. Kijken en zien; kennen en weten zijn in het beschouwend proza van Willem Jan Otten net zo nadrukkelijk aanwezig als in zijn proza en toneelteksten.
Als Willem Jan Otten zegt dat hij met een essayistisch hooft hoofd schrijft, denk ik dat ik dat wel begrijp.
Het museum van licht: essays over film was de eerste bundel essays die ik van Willem Jan Otten kocht. Maar toen ging het me nog niet om Willem Jan Otten. Het ging mij om het onderwerp. Het ging mij om de films waarover hij zijn licht laat schijnen. Films die ik niet allemaal gezien had (nog niet), maar waarvan ik het belang inzag omdat ze zich in Het museum van licht in goed gezelschap bevonden. Eerder dan met de klassieke – in de betekenis van gecanoniseerde – literatuur, maakte ik kennis met films waaraan je de geschiedenis en ontwikkeling van die kunstvorm kunt ophangen.
Dat het in Het museum van licht gaat om hoe Willem Jan Otten kijkt, zag ik toen ik de bundel de eerste keer las over het hoofd.
Ik vrees dat ik als lezer nog niet zo heel veel had bijgeleerd toen ik aan De letterpiloot begon. Ook toen ging het mij om waar Willem Jan Otten over schreef. En niet om het hoe. Laat staan dat ik door had dat ik via die stukken toegang kreeg tot het wereldbeeld van Willem Jan Otten.
Zoals zijn essays, proza en toneelteksten op verschillende planken staan, zo hield ik schijnbaar in mijn hoofd wat en hoe Willem Jan Otten schrijft lang gescheiden.
De essays van Willem Jan Otten verkeren in mijn boekenkast in het gezelschap van andere essays. Ze staan op de planken direct naast mijn schrijftafel. Ik kan er bij zonder een stap te hoeven verzetten. Dat zegt iets.
Maar niet dat ik wat Willem Jan Otten schreef nog steeds strikt gescheiden houd. Het zegt iets over hoe ik behalve een betere lezer (dat mag ik tenminste hopen) ook steeds meer een schrijvende lezer werd.
Aan proza heb ik me nog niet gewaagd, maar ik heb wel een andere lat hoger gelegd. Alleen maar verslag doen was na verloop van tijd niet genoeg. Ik wilde niet alleen maar dicht op de actualiteit zitten. Ik wilde verhalen vertellen, maar geen verzonnen verhalen. Daarom begon ik essays te lezen en te ontleden. Ik vermoedde dat ik mezelf daarin zou kunnen vinden.
De essaybundels van Willem Jan Otten staan ingeklemd tussen De essays van Michel de Montaigne en De blauwe gitaar van Anna Tilroe. Dat zegt iets.
In Onze Lieve Vrouw van de Schemering: essays over poëzie, film en geloof, de bundel die letterlijk aanschurkt tegen het boek van Anna Tilroe las ik in een stuk over Borges – maar het citaat verwijst naar The Man with the Blue Guitar van Wallace Stevens: ‘De blauwe gitaar is de verbeelding, die de dingen verandert zoals ze zijn. Er is geen wereld zonder een idee van de wereld, de kijk schept de werkelijkheid, ongeveer zoals er geen muziek is als hij niet wordt vertolkt.’
Daarom sjoemel ik met de alfabetische orde en mag dat boek van Otten naast de bundel kunsthistorische beschouwingen van Tilroe blijven staan.
Het lezen van zijn oeuvre heeft meer opgeleverd dan alleen inzicht in de blik van Willem Jan Otten op de wereld. Zeker, ik ben gaan zien dat alles wat hij waarneemt, denkt en schrijft aan elkaar verwant is, en via zijn oeuvre kreeg ik een inkijkje in zijn universum.
Maar ik kreeg binnen dat grote geheel ook steeds meer oog voor het kleine, voor afzonderlijke zinnen. Zinnen waar ik – zou ik de gave van het woord gehad hebben – helemaal niets aan toe te voegen heb. Zinnen als: ‘Een fictie bestaat alleen zolang de lezer zijn ongeloof heeft opgeschort, en daarin lijkt het allemaal het meest op wat we ’s nachts doen: dromen. Tijdens een droom is alles overtuigend, hoe sceptisch en zelfonderuithalend de dromer overdag ook is.’
Andere zinnen gingen – zoals in het geval van de blauwe gitaar – verbindingen aan met ideeën, gedachten en waarheden van anderen.
En er waren zinnen die een eigen leven gingen leiden. Zinnen die met mij op de loop gingen (en ik op mijn beurt met die zinnen). Zinnen die zomaar het begin werden van een eigen probeersel.
Willem Jan Otten is overigens niet de enige schrijver bij wie mij dit overkomt. Bij Andreas Burnier, Charlotte Mutsaers, Nicolaas Matsier en K. Schippers – om er maar een paar te noemen in de volgorde waarin ik kennis met ze maakte – heb ik het ook. Het zijn schrijvers die nadrukkelijk aanwezig zijn in hun beschouwend proza. Schrijvers die heel precies denken en formuleren, maar het hun lezers gunnen om er het hunne van en bij te denken.
De afgelopen dagen heb ik Onze Lieve Vrouw van de Schemering: essays over poëzie, film en geloof sprokkelend herlezen.
Om tot de conclusie te komen dat ik het niet helemaal eens ben met de jury die Willem Jan Otten de P.C. Hooftprijs toekende. De jury schrijft in haar juryrapport: ‘Willem Jan Otten kan gezien worden als een essayist pur sang. Hij is origineel en persoonlijk in de keuzen van zijn onderwerpen. Als lezer merk je hoe hij al schrijvend op zoek is naar een ook voor hem nog onbekende uitkomst van zijn denken.’
Ik denk dat het persoonlijke bij Willem Jan Otten met de jaren gekomen is en vooral in de uitwerking en niet in de keuze van zijn onderwerpen zit.
Na het sprokkelend herlezen van Onze Lieve Vrouw van de Schemering: essays over poëzie, film en geloof verlang ik meer dan ooit naar losse olifanten. Losse olifanten zien en niet geloofd worden.
‘Ergens van overtuigd zijn maar niet geloofd worden, dat is de natuurlijke aanvangstoestand van iemand die ooit eens ontdekt dat hij schrijver zou willen worden.’ Dat schrijft Willem Jan Otten in het essay dat Losse olifanten heet.
Leave a Reply