In Argos ging het vandaag over predictive profiling, een methode die agenten en particuliere beveiligers in staat stelt om terroristen en criminelen te ontmaskeren nog voordat ze in staat zijn hun gedetailleerd uitgewerkte plannen ten uitvoer te brengen.
Het observeren van afwijkend gedrag en een gesprek aanknopen met potentiële verdachten, dat zijn de twee belangrijkste onderdelen van predictive profiling, of ‘de spottersmethode’ zoals de techniek in goed Nederlands heet.
Omdat iedereen het erover eens is dat voorkomen beter is dan genezen, vervagen er grenzen. Is iemand nog wel onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt, bijvoorbeeld. En hoe afwijkend moet gedrag zijn voor het verdacht wordt. Daar ging het in Argos ook over.
Maar dus ook over waar agenten – de spottersmethode maakt standaard deel uit van de politieopleiding – tijdens het predictive profilen op letten.
‘De agent heeft de kleine man al lang opgemerkt met zijn koele speurdersogen. Een vreemdeling blijkbaar, vanwege zijn gebrabbel in een onverstaanbare taal; een zuiderling, te oordelen naar de tanige huidskleur. Keurig gekleed en resoluut in zijn bewegingen, maar toch is er iets dat hem instinctief mishaagt. En dat niet alleen omdat de kleine man op een aapmens lijkt. Hij beweegt zijn machtige bovenlijf voort op te korte benen die in de knieën doorzakken en eindigen in merkwaardig kleine voeten, terwijl hij zijn breder rug gebogen houdt tussen lange armen die slap omlaaghangen. De eerste blik op het gezicht versterkt die dierlijke indruk, want de vreemdeling, die blijkbaar niet jong meer is en nog een beetje nahijgt van het trappenlopen, snuift de mist in door grote ovale neusgaten die bijna rechtop staan als de ankerkluisgaten van een schip. De brede mond die gele beiteltanden blootgeeft is begerig vooruitgestoken en de onderkaak schuift naar voren als de boeg van een ijsbreker.
Het lijkt eerder een snuit dan een gezicht, dat de vreemdeling links en rechts in de mist port als een dier dat naar onraad speurt. Maar de huid is glad geschoren, boven de vochtige wenkbrauwen welft zich in een hoog voorhoofd en als de agent zijn handen naar voren zwaait in een opzettelijk onverwachte beweging om te zien of de vreemdeling daar soms van opschrikt, kijken twee diepliggende ogen hem onvervaard aan. Dit is niet de blik van iemand die iets op zijn geweten heeft: en toch zijn het de ogen die hem eigenlijk het meest verontrusten. Ze kijken niet, maar ze flakkeren, met een felheid van de gasvlammen die op drukke verkeerspunten worden aangestoken wanneer de mist dichter wordt. Zulke felle ogen zie je niet dikwijls; het zijn de ogen van een bezetene.’
De ‘constable’ die zo scherp waarneemt, schat de vreemdeling die hem de weg naar het British Museum vraagt ondanks dat volkomen verkeerd in.
‘Als de agent werkelijk geweten had wat de vreemdeling wilde, zou hij hem, in weerwil van de bescherming die de Britse wet vanzelfsprekend ook uitstrekt tot niet-Britten, waarschijnlijk toch in zijn kraag hebben gegrepen.’
De vreemdeling in kwestie is namelijk van plan zich over The Elgin Marbles te ontfermen.
Met de huidige praktijk van predictive profiling heeft deze scène natuurlijk niets te maken. Hij komt uit de roman De goden gaan naar huis, een roman van A. den Doolaard uit 1966. De ‘constable’ gaf de vreemdeling nog het voordeel van de twijfel. Dat kon toen nog.
Toen ik vanmorgen een stukje tikte over Nikos Kazantzakis belandde onder andere ook dit boek op mijn schrijftafel. En nu wil ik het eigenlijk lezen. Ik heb geen tijd, maar de Griekse verleiding is groot.
Leave a Reply