Het eerste essay uit de bundel Appels en peren: lof van de vergelijking zou je kunnen lezen als een programmaverklaring. Aan de hand van twee volgens Maarten Asscher historisch parallelle teksten – de afscheidsverklaringen van de ter dood veroordeelde schrijver Silvio Pellico (1822) en op het punt van vertrek staande Sigmund Freud (1938) – beschrijft hij waarom het wel degelijk zinvol is om, ondanks het verschil in omstandigheden, historische vergelijkingen te maken. Historische vergelijkingen simplificeren en expliciteren de zaak en daardoor wordt wat wordt beweerd transparant en controleerbaar. Bovendien zegt een historische vergelijking veel over degene die haar gebruikt.
Maar Maarten Asscher beperkt zich in Appels en peren niet tot historische vergelijkingen. Asscher kijkt graag met een vergelijkende blik. ‘De vergelijking is een belanden stijlmiddel, maar als dat middel met zorg wordt gehanteerd, is het een ijzersterk inhoudelijk denkgereedschap, een instrument tot analyse, debat en beter begrip.’ Zijn vergelijkende manier van kijken brengt met zich mee dat hij vertrekt bij het bijzondere om uiteindelijk uit te komen bij het algemene.
Zo programmatisch als Maarten Asscher het doet voorkomen in dat openingsessay is Appels en peren: lof van de vergelijking niet (hier in de versie zoals het in 2011 in De Gids stond). In ieder geval minder dan eerdere boeken als Bekentenissen van een nieuwsgierig mens, Dingenliefde en H2Olland: op zoek naar de bronnen van Nederland. Die boeken lijken meer dan Appels en peren met het oog op samenhang geschreven. De stukken in Appels en peren zijn allemaal al eerder gepubliceerd. Het minst recente zelfs al in 1996.
Laten we het er op houden dat in veel van Maarten Asschers essays vergeleken wordt, maar dat dat vergelijken niet altijd een doel op zich is.
Appels en peren bevat een aantal stukken waarin ondanks deze relativering de vergelijking tegelijk doel en middel is. Behalve het titelessay zijn ook De schaal van Cleveringa: twee manieren om jurist te zijn (over het moreel handelen van juristen: R.P. Cleveringa – nu weet ik eindelijk wie de naamgever van die leerstoel in Leiden is – wint het glansrijk van R. Freisler, die als jurist minstens even goed was, maar zijn deskundigheid in dienst stelde van een fout regime); Hamlet en Telemachus: twee zonen en hun vader (over wilskracht en twijfel in tijden van wraak) en Het verdachte probleem: over de logica van zelfmoord (wie mag en wie moet zichzelf van het leven beroven: wat voor Primo Levi een recht is, is voor Ōnishi Takijirō een morele plicht) daarvan overtuigende voorbeelden.
In bijna alle andere verhalen gaat Maarten Asscher veel vrijer om met de vergelijking. Vaak is het een hulpmiddel om wat hij wil beweren te benadrukken. Of wat hij wil vertellen in een vorm te gieten. Bijvoorbeeld als hij het heeft over het bliksembezoek aan Alkmaar van Napoleon en zijn eigen band met die stad. Of als hij beschrijft hoe hij als bijna jongste bediende van een uitgeverij met Geert van Oorschot moest onderhandelen over het honorarium dat Van Oorschot zou krijgen voor een bijdrage aan een bloemlezing.
Van een andere orde zijn de stukken waarin verschillen tussen mensen bepalend zijn voor hun identiteit. Dat is onder andere het geval in Drie manieren om een jood te worden: over identiteit en vrijheid; Een dansende vader: over het verschil tussen een zwarte en een blanke en De doos van Laterveer: over eigen en andermans familie. Hoewel het goed gedocumenteerde – zoals alle stukken overigens – verhalen zijn over (soms fictieve) individuen (want literatuur is een belangrijk bestanddeel in Appels en peren) betreft, gaan ze niet alleen over hoe deze mensen tegen de verdrukking in stand hielden..
Want vergelijken mag voor Maarten Asscher dan een hobby en een manier van kijken zijn, hij vergelijkt zelden vrijblijvend. Hij vergelijkt uit bewondering en hij vergelijkt uit een gevoel voor rechtvaardigheid.
Anders dan Michel Tournier in Ideeën en hun spiegelbeeld doet, zet Maarten Asscher geen uitersten tegenover elkaar om daar vervolgens over te filosoferen. De stukken in Appels en peren zijn geen theoretische naar het abstracte neigende verkenningen. Het zijn empathische introducties, oefeningen in medemenselijkheid. Ze zeggen net als Bekentenissen van een nieuwsgierig mens en Dingenliefde veel over wat Maarten Asscher beweegt, maar op een andere manier. Dingenliefde bevat liefdesverklaringen die zelfportretten worden. In Bekentenissen van een nieuwsgierig mens gaat het behalve over de schrijver ook over anderen, maar speelt het onderzoeken (ook van het zelf) zelf een rol.
De stukken in Appels en peren – die vanwege de constante belangstelling van Maarten Asscher voor bepaalde thema’s en personen soms meer met elkaar te maken hebben dan hun ontstaansgeschiedenis doet vermoeden – neigen naar het journalistieke, het documentaire, zonder onpersoonlijk en afstandelijk te zijn. Maar de keuzes die Maarten Asscher maakte, zijn niet door de actualiteit ingegeven – al was er vaak wel een actuele aanleiding waarom ze geschreven werden. Dat – niet tijdloze, maar de tijd tekenende – maakt dat ook het minste recente stuk – De markiezin naam de trein van 9 uur. Paul Valéry’s Cahiers als antiroman – nog steeds nieuwsgierig maakt.
Leave a Reply