Tja. En toen kwam het moment dat ik terug moest gaan kijken op het voorbije leesjaar om de balans op te maken.
Maar… zit er genoeg lijn in wat ik dit jaar las? Genoeg om met enig recht van spreken een lijstje te maken dat het puur persoonlijke overstijgt?
Bovendien: zegt dat ik veel niet las niet veel meer? Om die gedachte kon ik niet heen, nadat ik Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek van M. Februari & Marjolijn Drenth weer eens voor het naslaan van het een en ander uit de kast gevist had (of was het andersom en had ik een aanleiding gezocht om me weer in dat wonderlijke boek te kunnen verliezen) en daar die passage over ‘niet gelezen boeken’ niet toevallig tegenkwam. ‘Om te laten zien hoe die uitsluiting van informatie in wetenschappelijk werk tot stand komt, heb ik verschillende vormtechnieken gebruikt. (…) een van de hier gebruikte vormtechnieken is de bibliografie van Niet Gelezen Boeken.’
‘De verantwoording die een auteur middels de bibliografie kan afleggen is echter beperkt.
Zo geldt niet voor alle literatuur die niet in de bibliografie is opgenomen, dat de auteur die ook werkelijk niet heeft gelezen. En al is het voor de meeste boeken en artikelen die buiten de bibliografie zijn gebleven volstrekt irrelevant om te weten of ze gelezen zijn of niet, toch kan het in enkele gevallen informatief zijn wanneer een auteur vermeldt dat hij een publicatie weliswaar heeft opgemerkt – maar haar bewust terzijde heeft geschoven.’
Twee citaten van Marjolijn Drenth uit het Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek introducerende hoofdstuk.
Wat schoof ik dit jaar weloverwogen terzijde en wat kwam niet op mijn pad. Vertedering van Jamal Ouariachi, Hoe ik een beroemde Nederlander werd van Wouter Godijn en Apocalyps van Arnon Grunberg liggen hier nog. Ongelezen. Nog niet aan toegekomen. Geen tijd/andere boeken drongen zich nadrukkelijker op.
Om dezelfde reden(en) liggen hier (nog) niet: Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans, Gelukkige slaven van Tom Lanoye en Stern van Thomas Heerma van Voss. Boeken die door anderen geprezen zijn. Boeken die mij waarschijnlijk zeer zullen bevallen.
Ik laste leespauzes in om voordat ik (voor Hanta en voor De Contrabas) schreef over wat ik gelezen had, dat wat ik gelezen had de kans te geven meer dan woorden en zinnen tot een boek verenigd te laten worden. De boeken die op die tussentijd actueel waren, zijn tussen wal en schip geraakt.
Systematisch opsommen welke boeken dat zijn, wat precies onopgemerkt bleef en genegeerd werd, lukt niet. Alleen wat ik wel gelezen heb, hield ik nauwkeurig bij. Dat is een wonderlijke verzameling.
Er zitten grote namen bij. Boeken die indruk maakten op het moment dat ik ze las, maar die nu ik dat vermaledijde lijstje moet maken, uit de kopgroep weggezakt blijken te zijn.
De twee titels die wel spontaan opkomen zijn: Hôtel du Nord van Remco Campert en La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer.
Maar als ik het lijstje naloop zijn er meer die het verdienen genoemd te worden.
Hoogteverschillen van Julian Barnes (een boek over rouw dat toewerkt naar een in memoriam); Bovenlicht van José Saramago (een eersteling over gewone mensen die vanwege het onder een dak wonen tot elkaar veroordeeld zijn, waarin voor Portugese begrippen opmerkelijk veel gelezen wordt), De kinderjaren van Jezus van J.M. Coetzee (over een actueel vraagstuk – migratie – met bijbelse parallellen, of misschien niet).
De vergelding van Jan Brokken (waarin een tragische gebeurtenis centraal staat en het vinden van de waarheid tot vorm verheven is) en Het wonderland van Lewis Carroll van Carel Peeters (een klein compendium van een karakter met vreemde trekken).
Ik herlas en: realiseerde me nu pas dat Spel van Stephan Enter een flinke dosis autobiografische ingrediënten bevat, slaagde er opnieuw niet in alle geheimen die De zonen van het uitzicht van M. Februari herbergt te ontrafelen; was na De kosmopolieten van Louise Fresco een gewaarschuwd mens: hoeveel gedrevenheid kan een mens aan?
Terug naar de twee titels waar ik niet over na hoefde te denken: Hôtel du Nord van Remco Campert en La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer. Behalve dat die twee titels er voor mij dit jaar uitsprongen, gingen ze ook een relatie aan met andere titels.
Met Mr. Gwyn en Driemaal bij dageraad van Alessandro Baricco, De vergeting van Daan Heerma van Voss, Post mortem van Peter Terrin, Het laatste jaar van Dirk van Weelden en Het verdwijnen van Robbert van Robbert Welagen hebben ze namelijk gemeen dat ze over schrijven gaan.
Het zijn romans waarin het personage schrijft, of zegt dat niet langer als schrijver door het leven te willen gaan. Schrijvers die over schrijven schrijven laden de verdenking op zich autobiografisch bezig te zijn. Maar dat is niet per definitie zo. Zelfs niet als de roman die het resultaat is van de schrijven over schrijven essentiële feiten uit de werkelijkheid gebruikt – in het geval van Post mortem en Het laatste jaar weten we dat omdat de schrijver zich daarover in het openbaar uitsprak, bij La Superba vermoeden we het omdat we weten dat de schrijver in de stad woont waarover hij schrijft en de schrijver van De vergeting wil dat wij geloven dat hem is overkomen wat zijn personage meemaakt – blijft die roman een roman.
Alessandro Baricco, Remco Campert, Daan Heerma van Voss, Ilja Leonard Pfeijffer, Peter Terrin, Dirk van Weelden en Robbert Welagen spelen gevaarlijk spel.
Ze lopen het risico door lezers die het spel niet doorhebben aangezien te worden voor hun personage. Lezers willen namelijk graag echte boeken over echte mensen lezen want ‘in echte boeken over echte mensen wordt oprecht geschreven over echte gevoelens, is de aanname; en daar kan geen verzonnen verhaaltje tegenop.’ Dat schrijft Wilma de Rek in Zonder verbeelding zijn we nergens (de Volkskrant, 28 december 2013).
Maar juist door de suggestie van authenticiteit te wekken, vergroten de schrijvers hun creatieve ruimte. Schrijven over schrijven is verbeelding in het kwadraat.
Hoeveel mogelijkheden dat spel biedt, dringt door als je in korte tijd zoveel romans leest waarin een schrijver aan het werk is.
Ik las dit jaar nog een boek dat over schrijven en over wat literatuur teweeg kan brengen gaat: Artful van Ali Smith. Zij wendt niet voor een roman te schrijven. Artful houdt het midden tussen proza en essay. Ali Smith schrijft over wat er bij het schrijven toe doet – on time, on form, on edge en on offer and on reflection heten haar hoofdstukken – maar ze maakt er het persoonlijke relaas van van iemand in de staat van ontreddering die bij rouwen hoort van:
‘The twelvemonth and a day being up, I was still at a loss. If anything I was more at a loss.
So I went and stood in our study and looked at your desk, where the unfinished stuff, what you’d been working on last, was still neatly piled. I looked at your books, I took one of your books of a shelf at random – my study, my desk, my books, now.’
Artful gaat over iemand die op de huid gezeten wordt door een geliefde die er niet meer is en troost vindt in literatuur en de nagelaten, onvoltooide teksten voor lezingen – on time, on form, on edge en on offer and on reflection – en zo langzaam maar zeker weer grip krijgt op het leven. Maar hiermee doe ik het poëtische en het ongrijpbare dat Artful zo bijzonder en waar maakt, geen recht.
Van alle boeken die ik in 2013 gelezen heb, komt Artful van Ali Smith het meest in aanmerking om onmiddellijk herlezen te worden.
Leave a Reply