De brief die Fernando Pessoa op 13 januari 1935 schreef aan Adolfo Casais Monteiro is de bekendste en meest geciteerde. Dat is niet zo verwonderlijk, want in die brief gaat Fernando Pessoa op verzoek van de geadresseerde heel uitgebreid in op het ontstaan en de identiteit van zijn heteroniemen. Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Álvaro de Campos.
‘Van kinds af aan had ik de neiging een denkbeeldige wereld om mij heen te scheppen, mij te omringen met vrienden en bekenden die nooit hadden bestaan.’
Niet als heel veel kinderen had Fernando Pessoa dus imaginaire vriendjes. Maar anders dan andere kinderen groeide Pessoa nooit over deze vorm van verbeelden heen:
‘Deze neiging een andere wereld om mij heen te scheppen, gelijk aan de onze maar met andere mensen, is nooit meer uit mijn verbeelding verdwenen.’
In zijn brief aan Adolfo Casais Monteiro beschrijft hij hoe hij van plan was om zijn vriend Mário de Sá-Carneiro een poets wilde bakken – hij wilde een gecompliceerd soort bucolisch dichter verzinnen – maar niet in zijn opzet slaagde.
‘Een paar dagen was ik bezig aan deze dichter te werken, maar het wilde niet lukken. Op een dag dat ik het tenslotte maar had opgegeven – het was 8 maart 1914 – liep ik naar een hoge lessenaar, pakte een vel papier en begon te schrijven, staande, zoals ik altijd doe als ik enigszins kan. En ik schreef meer dan dertig gedichten, achter elkaar, in een soort extase waarvan ik de aard nooit zal kunnen definiëren. Het was de triomfdag van mijn leven, en zo’n dag zal ik nooit meer meemaken. Ik begon met een titel: De hoeder van kudden. En wat toen volgde was de verschijning van iemand in mij, aan wie ik meteen de naam gaf van Alberto Caeiro. Vergeef me het absurde van deze woorden: in ij was mijn meester verschenen. (…)
Nadat Alberto Caeiro verschenen was probeerde ik meteen – instinctief en onbewust – leerlingen voor hem te ontdekken. Ik rukte de latente Ricardo Reis uit zijn valse heidendom, ontdekte zijn naam en paste hem aan zichzelf aan, want op dat moment zag ik hem reeds. En plotseling, uit een afleiding tegengesteld aan die van Ricardo Reis, rees onstuimig een nieuw individu in mij op. In één stroom, op de schrijfmachine, zonder onderbreking of verbetering, verscheen de ‘Triomf-Ode’ van Álvaro de Campos – de Ode met die naam en de man met zijn naam.’
Fernando Pessoa heeft niet alleen een heel duidelijk beeld van hun werk – en waarin ze van elkaar verschillen. Hij voorziet Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Álvaro de Campos ook van een verleden en een lichamelijke verschijning:
‘Ik zie voor mij, in de kleurloze maar werkelijke ruimte van de droom, de gezichten, de gebaren van Caeiro, Ricardo Reis en Álvaro de Campos. Ik heb hun leeftijd en levensloop geconstrueerd. Ricardo Reis is in 1887 in Porto geboren (ik herinner me niet de dag en de maand, maar ik moet ze ergens hebben), hij is arts en bevindt zich momenteel in Brazilië. Albert Caeiro is geboren in 1889 en gestorven in 1915; hij werd geboren in Lissabon, maar heeft bijna zijn hele leven op het land doorgebracht. Hij had geen beroep en vrijwel geen schoolopleiding. Álvaro de Campos is geboren in Tavira, op 15 oktober 1890 (om 1.30 uur ’s middags volgens Ferreira Gomes; en dat klopt, gezien de horoscoop die ik voor dat uur heb gemaakt). Hij is, zoals u weet, scheepsbouwkundig ingenieur (afgestudeerd in Glasgow), maar leeft thans werkloos in Lissabon. Caeiro was van gemiddeld postuur, en ofschoon hij in werkelijkheid een zwak gesteld had (hij is gestorven aan tuberculose) leek hij niet zo zwak als hij was. Ricardo Reis is een weinig, maar zeer weinig, kleiner van stuk, sterker, maar tanig. Álvaro de Campos is groot (1,75 m, 2 cm langer dan ik), mager, met een neiging enigszins krom te lopen. Alleen gladgeschoren – Caeiro kleurloos blond, blauwe ogen; Reis, vaag matbruin; Campos, tussen blank en bruin, vagelijk het type van de Portugese jood, maar met sluik, normaal opzij gekamd haar; monocle. Caeiro, zoals ik zei, heeft niet méér opleiding genoten dan zo goed als geen – alleen lagere school; zijn vader en moeder waren vroeg gestorven, en hij bleef in het huis wonen, leven van een paar kleine revenuen. Hij woonde daar met een oude tante, een oudtante. Ricardo Reis, grootgebracht op een jezuïetencollege, is, zoals gezegd, arts; hij leeft sinds 1919 in Brazilië, omdat hij uit vrije wil het land verlaten heeft wegens monarchistische sympathieën. Hij is latinist door scholing van anderen en semi-hellinist door zelfscholing. Álvaro de Campos heeft een gewone middelbare schoolopleiding gehad; daarna werd hij naar Schotland gestuurd om een ingenieursopleiding te volgen, eerst civiel, later scheepsbouwkundig. Tijdens een vakantie maakte hij de reis naar het Oosten waaruit zijn gedicht ‘Opiarium’ is voortgekomen. Latijn heeft hij geleerd van een oom uit de provincie, in Beira, die priester was.
Hoe ik schrijf in naam van deze drie?… Caeiro uit pure en onverwachte inspiratie, zonder te weten of zelfs maar te vermoeden dat ik zou gaan schrijven. Ricardo Reis, na een abstracte overdenking, die zich plotseling concretiseert in een ode. Campos, wanneer ik een plotselinge drang tot schrijven voel, zonder te weten wat. (Mijn semi-heteroniem Bernardo Soares, die trouwens in veel lijkt op Álvaros de Campos, verschijnt steeds als ik moe ben of slaperig, waardoor de vermogens tot logische redenering en inhibitie enigszins worden opgeheven; dat soort proza is een voortdurend dagdromen. Hij is een semi-heteroniem omdat zijn persoonlijkheid, zonder dat deze de mijne is, ook niet verschilt van de mijne, maar daarvan een simpele verminking is. Ik ben het, minus het logisch redeneren en de affectiviteit. Zijn proza is, afgezien van de ijlheid die het logisch redeneren aan het mijne verleent, daaraan gelijk, en zijn Portugees volmaakt gelijk; dit terwijl Caeiro slecht Portugees schreef, Campos redelijk maar met blunders als ‘ik zelfs’ voor ‘ik zelf’, enzovoort, Reis beter dan ik, maar met een purisme dat ik als overdreven beschouw. Het moeilijkste voor mij is het schrijven van het proza van Reis – dat nog onuitgegeven is – of van Campos. De simulering is makkelijker, juist omdat ze spontaner is, in poëzie.)’
(vertaling: August Willemsen)
De brief staat in De anarchistische banker & ander proza, maar ook in Brieven [1921-1935], en integraal in het Portugees op internet.
Het is verbazingwekkend, die zekerheid waarmee Fernando Pessoa over zijn heteroniemen schrijft. Zoals ik het ook verbazingwekkend vind hoe trefzeker Pessoa in zijn oordelen is. Over zijn eigen literatuur en over wat anderen produceren. Een trefzekerheid die in schril contrast staat met de twijfel die er de oorzaak van is dat er tijdens zijn leven zo weinig gepubliceerd is van wat hij in dertig jaar schrijven produceerde.
Ze staan hier broederlijk naast elkaar in de kast: Fernando Pessoa, Alberto Caeiro, Ricardo Reis, Álvaro de Campos en Bernardo Soares (zijn naam prijkt op het titelblad van Het boek der rusteloosheid) en lees ze met wat Fernando Pessoa over hun geboorte en hun stijl schrijft in mijn achterhoofd. Zonder zijn aanwijzingen – en de achtergrondinformatie van August Willemsen en Harrie Lemmens – zou mij veel niet opvallen.
Ik wou dat ik vijf schrijvers was… (het zijn er eigenlijk nog veel meer. In het voorwoord van De bedelaar en andere verhalen meldt Harrie Lemmens dat het er volgens de laatste stand honderdzevenentwintig zijn).
Op 5 februari spreek ik met Harrie Lemmens (vertaler) en Peter Nijssen (uitgever) in het kader van Het wereldbeeld van… over Fernando Pessoa en de mensen die hij nog meer was.
Leave a Reply