En weer kan ik niet kiezen. Deze laatste maand van het jaar – de maand waarin traditioneel veel meer vaderlanders dichten dan in die andere elf maanden samen; de maand ook waarmee Chrétien Breukers het dichtjaar uitluidt – en voor volgend jaar een andere vorm moet bedenken, noem ik uit zijn selectie drie gedichten: een gedicht van Frans Kuipers dat titelloos met een * wordt aangeduid:
Jullie
die brood bakken
en jullie die
de webben weven voor Meester Volt
Toekomstbouwers.
Nijveren. Nuttigen.
Iemand moet er zijn
op een verlaten schapeneiland
in ritselend helmgras gelegen
om van de doelloos dwalende wolken
de herder te zijn.
En Illusie van Bea Vianen:
Aan de gezichten van de voorbijgangers –
toeristen meestal –
probeer ik iets, een stuk van je gezicht
te herkennen: een telkens terugkerende kinderlijke
dwaasheid, die door het vreemde, hoewel met schokken,
geleidelijk overgaat in stilte. Melancholie.
En ook nog, van Willem Thies, Decemberzon:
Kranten klapwieken in de wind
maar komen niet van de grond.
Een kat neemt de veilige route
over schutting en ijzeren spijlen,
hij beweegt zich lichtvoetig en soepel,
als iemand die een plan heeft opgevat
waarvan hij weet dat het zal slagen.
Vliesdun ijs bedekt de vijver,
een meerkoet staat op karikaturen van poten
in het eerste smeltwater van een nieuwe dag.
Drie gedichten die stilte en leegte oproepen. Ruimte in mijn hoofd creëren. Die mij tot een meekijker maken. Een getuige op afstand. Buiten het gezichtsveld van degene die in het gedicht observeert en ziet.
Drie gedichten waar ik weemoedig van word. En laat weemoed nou mijn favoriete emotie zijn. Ondanks die weemoed moest ik glimlachen om de karikaturen van poten van de meerkoet.
Leave a Reply