Wereldberoemd en niet alleen in heel Nederland. Frans Lanting is een alom gerespecteerd natuurfotograaf. Behalve de natuur zelf vormde ook de minimalistische manier waarop de natuur in haiku’s wordt weergegeven aan het begin van zijn carrière – toen er nog geen sprake was van een carrière maar van een voorzichtig proberen – een bron van inspiratie.
‘Haikus often refer to a season, and they create a mental picture layered with meaning in a clean line of words.
What I tried to do with my camera was to mirror the feeling of reading haikus with images that conveyed a similar emotion. My tools were minimalist: I had one camera, two lenses and nothing else.’
Ook toen hij de techniek van het fotograferen nog niet machtig was, liet Frans Lanting boeken over dat onderwerp links liggen en las hij liever haiku’s. Dat hij in die tijd zelf ook haiku’s schreef, vertelde hij in de documentaire Samenleven – Dialoog met de natuur, over de relatie tussen mens en natuur, opgenomen in ‘de nieuwe wildernis’ van Nederland: de Oostvaardersplassen.
Met zijn foto’s probeert hij het magische van het moment te vangen zoals Matsuo Bashō (1644-1694) dat deed in zijn haiku’s.
‘One spring morning as I roamed through the park, I was attracted to some flowering shrubs. I moved my camera closer and closer, and ended up pushing my lens all the way into the blossoms, in a visceral attempt to highlight the exuberance of color and to dissolve other details. To me, the specifics of the scene mattered less than the spirit of the moment, and in my mind I heard the words of haiku master Matsuo Basho:
The whole spring night
ended in morning glow
on cherry blossoms’
(citaten afkomstig uit Spring Sensation)
Bashō’s meesterwerk De smalle weg naar het verre noorden – het verslag van een reis van tweeduizend kilometer door noordelijk Honshū, gemaakt in 1689 samen met reisgezel Sora – hoort tot de favoriete boeken van Frans Lanting, lees ik op zijn Facebookpagina.
In De smalle weg naar het verre noorden – verschenen in de reeks Privé-domein – is het bekendste Japanse reisverhaal. ‘Bashō volgde in de eerste plaats het voorbeeld van de grote dichter (en reiziger) Saigyō, die vijf eeuwen voor hem was gestorven. Al was Bashō een leek, hij schijnt zich te hebben vereenzelvigd met de zwervende monniken uit de nō-spelen, die op reis worden geconfronteerd met geesten uit het verleden’, schrijft Jos Vos in Eeuwige reizigers: een bloemlezing uit de klassieke Japanse literatuur.
Matsuo Bashō lardeert in De smalle weg naar het verre noorden zijn reisverslag met haiku’s:
‘De zon was nog niet onder. Nadat we een slaapplaats hadden gereserveerd in een pelgrimsverblijf onder aan de berg, waagden we de klim naar de tempelgbouwen bij de top. De berg zelf bestaat uit reusachtige rotsen die op elkaar gestapeld zijn. De pijnbomen en cipressen zijn er oeroud, de oude aardbodem en stenen zijn overdekt met zacht mos. Alle deuren van de tempelgebouwen bovenaan waren dicht, er klonk geen enkel geluid. We liepen om de klip heen, beklommen rotsen en betuigden ons respect aan het boeddhapaviljoen. Het schitterende landschap was zo stel en verlaten dat we ons hart zuiver voelden worden.
Stilte:
De stem van een cicade
die door de rotsen dringt.’
(vertaling: Jos Vos)
Haiku’s – die een vaste vorm hebben, maar niet alleen in de vorm van 5-7-5 lettergrepen – vertalen geen sinecure. In De speelman en zijn aapje: een vertaling van de renga in Bashō’s Sarumino- deel I laat Henk Akkermans zien hoe hij te werk gaat.
Bashō was niet alleen voor Frans Lanting een inspiratiebron. Cees Nooteboom – die zijn eigen (tempel)reizen maakte in Japan – wijdde in de bundel Het gezicht van het oog (1989) twee gedichten aan Matsuo Bashō:
BASHŌ I
Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter.
Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen.
Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren.
Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden.
Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid.
Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten.
Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden.
Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt.
Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder.
In een marmer getij de geslepen fossielen.
Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden.
Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij.
BASHŌ II
Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.
Jij, oude meester, sleep de stenen
Waar je een lijster mee dood gooit.
Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt.
Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers.
Zie bij het water het spoor van de dichter
Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist
Hoe de man met de hoed het weer opschrijft
En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet,
Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween.
Leave a Reply