‘Een gesprek voeren met een auteur was eng, maar niet onmogelijk. Een gesprek voeren met een priester was onmogelijk.’ Tot die conclusie komt Marie Deniet in De wetten als ze onderweg is naar een man van wie ze pas sinds ze een afspraak met hem gemaakt heeft weet dat hij priester geweest is.
‘Schrijver en priester kon ik niet combineren. Een priester was ik in geen jaren tegengekomen, het beeld dat ik ervan had was eenzaam ingekleurd door de pastoor uit mijn geboortedorp.
Priesters hebben een roeping, een huishoudster en wasbleke handen. ’s Ochtends preken ze in de kerk, ze dopen, huwen, horen de biecht en komen allen bij mensen thuis als deze kinderen moeten krijgen of aan het sterven zijn. Meestal zwijgen ze. Ze lezen en bidden. Ze lezen altijd hetzelfde boek en kennen dat op den duur helemaal van buiten. Zij zijn anders dan onze vaders. Het zijn geen normale mannen.’
Dat laat Connie Palmen Marie Deniet ook allemaal denken.
Toch koesterde Marie Deniet ooit het verlangen priester te worden, net als Connie Palmen overigens. Waarom, wil de ex-priester weten:
‘ “Ik weet het niet zo goed,” zeg ik. “Misschien omdat het zoiets absoluuts is, priester worden. Het is ten slotte geen gewoon beroep waarmee je in je dagelijks leven je brood verdient en waar je nog een ander leven, in je vrije tijd, naast leidt. Het omvat toch je hele leven, denk ik. Je leven valt samen met je werk, met wat je geworden bent, bedoel ik. Ik kan het niet goed uitdrukken. Het is in mijn ogen de absolute toewijding, iets allesomvattends en daardoor ook wel hoogstaand, ja. Hetzelfde geldt voor het kunstenaarschap, denk ik. Het is ermee te vergelijken. Dat is ook een keuze voor een vorm van leven.” ’
In Eeuwigh gaat voor oogenblick voert Connie Palmen een gesprek met een priester. Of eigenlijk is het andersom: Antoine Bodar voert een gesprek met haar. De priester is de gastheer.
In dat gesprek gaat het onder andere over de ziel. Connie Palmen: Connie Palmen: ‘Ik vind de ziel een prachtig woord. Ik begrijp niet dat het gemeden wordt. De ziel staat misschien wel voor dat amalgaam van verstand, gevoel, van wat mensen zo uitzonderlijk maakt, wat ze uniek maakt, wat ze kleur geeft, de essentie van een persoonlijkheid.’
Aan het eind van het gesprek vertelt Connie Palmen dat Judas – de roman in wording waaraan ze al werkte voor de dood van Hans van Mierlo – er misschien toch niet komt. Na Lucifer zou er een roman komen over het verband tussen verraad en openbaring. ‘Verraad gaat vooraf aan openbaring’, zei Connie Palmen in Eeuwigh gaat voor oogenblick. Schrijven heeft alleen zin als er iets te ontdekken, iets bloot te leggen valt, zei ze ook. Of Judas er niet komt omdat er na het voorschot dat ze in Logboek van een onbarmhartig jaar op Judas nam niets meer te ontdekken en bloot te leggen valt of omdat het onderwerp voor haar literair heeft afgedaan, liet Connie Palmen in deze Eeuwigh gaat voor oogenblick in het midden.
In Logboek van een ombarmhartig jaar gebruikt Connie Palmen deze woorden, die ze de datum 18 juli 2010 meegeeft:
‘De dubbelzinnigheid van het goede en het kwade raakt me. Bewaard door de roddelfotografie. De paparazzo verlegt de herinnering aan mijn geschiedenis. Het is het thema van Judas, het is de essentie van literatuur, het is de goedheid van het verraad, het verraad als noodzakelijke voorwaarde voor het kennen, voor de openbaring. En kennen is liefde. God kon niet zonder Lucifer,Christus niet zonder Judas. Ze waren hen het meest nabij. Het passieverhaal is een verhaal over hoe het verraad en de dood de noodzakelijke voorwaarden zijn voor de transfiguratie van mens in God. Je moet het oude doodmaken om weer beter te kunnen worden. (…)
Lucifer en Judas, dat ben ik, dat is iemand die zo in iemand anders haakt dat alleen verraad, moord, de dood er een einde aan kan maken. Zoals ik behept ben met dat liefdesverlangen, zo ben ik behept met het altijd sluimerend verlangen naar de breuk, naar de vernietiging.
“Het is alsof je eraan dood wilt gaan,” zegt Tas [Louise Tas, psychiater, lw] op een dag over die liefde.
“Nee, ik wil het niet, maar ik ben er wel toe bereid.”
Darwinistische en neurobiologische verklaringen van de liefde en andere menselijke aandoeningen zijn me te voorspelbaar en te armzalig. Ze komen altijd op hetzelfde neer, op verbetering en overleving van de soort. De verspilling en destructie die de kunst aankleeft, is er niet mee verklaard, noch de liefde die niet de instandhouding van het genetisch materiaal nastreeft, maar het tegendeel ervan, in iemand opgaan, er zijn door te verdwijnen.’
Noot:
De titel van het programma – Eeuwigh gaat voor oogenblick – is ontleend aan een regel uit het gedicht Kinder-lyck van Joost van den Vondel:
Constantijntje, ‘t zaligh kijntje,
Cherubijntje, van om hoogh,
D’ydelheden, hier beneden,
Vitlacht met een lodderoogh.
Moeder, zeit hy, waarom schreit ghy?
Waarom greit ghy, op mijn lijck?
Boven leef ick, boven zweef ick,
Engeltje van ‘t hemelrijck:
En ick blinck ‘er, en ick drincker,
‘t Geen de schincker alles goets
Schenckt de zielen, die daar krielen,
Dertel van veel overvloets.
Leer dan reizen met gepeizen
Naar pallaizen, uit het slick
Dezer werrelt, die zoo dwerrelt.
Eeuwigh gaat voor oogenblick.
Leave a Reply