Ik behoor niet tot de categorie boekkopers die vindt dat eerst alle boeken uit moeten zijn, voordat er weer een nieuw boek gekocht mag worden. Ik kweek graag een voorraad en ben ervan overtuigd dat het moment om dat ene boek te lezen zich vanzelf zal aandienen.
Toen ik nog niet zo lang geleden Roundhay, tuinscène van Marente de Moor kocht – nadat ik haar in Kunststof TV over het boek had horen vertellen en haar ook in Opium opde radio haar verhaal had horen doen – had ik geen idee dat ik dat boek nog voor het einde van het net voorbije jaar al uit zou hebben.
Dat ik me heb voorgenomen om wat vaker een historische roman te lezen (of een roman die meer dan twee generaties geleden geschreven is) heeft er niets mee te maken (want al speelt Roundhay, tuinscène in het verleden, het is geen historische roman). Ik vrees dat de konijntjes op de cover er alles mee te maken hebben. Ooit maakte ik in het kader van het vak kunstgeschiedenis een studie van beweging in de kunst en daar hoorde ook de (stroboscopische) fotografie bij. Eadweard Muybridge mocht zich in mijn belangstelling verheugen, en Muybridge en Étienne-Jules Marey – de man die verantwoordelijk is voor de foto’s op de cover van Roundhay, tuinscène – kenden elkaar.
Hoe dan ook. Ik begon in Roundhay, tuinscène en had het in een mum van tijd uit. En toen begon ik weer van voren af aan. En heb ik het voor de tweede keer uit en wil ik van alles weten. Ik wil bijvoorbeeld weten hoe vaak per dag er in 1890 een trein van Dijon naar Parijs ging, en op welke stations er werd gestopt.
Voor het verhaal van ondergeschikt belang, maar Roundhay, tuinscène begint nu eenmaal zo:
‘Op 16 september 1890 nam een man de trein van Dijon naar Parijs, daarna is er nooit meer iets van hem vernomen.’
Ik wil dat niet weten omdat ik Marente de Moor niet geloof. Integendeel. Die ene zin is genoeg om op te gaan in haar waarom van de verdwijning van haar hoofdpersoon. Dat die Valéry Barre gemodelleerd is naar Louis Augustin Le Prince en er over de verdwijning van Le Prince in de werkelijkheid volop gespeculeerd werd, is geen bijzaak maar doet er voor het lezen van Roundhay, tuinscène toch niet toe.
Dat die man op 16 september 1890 in Dijon in de trein stapte en niet in Parijs aankwam, is voor Marente de Moor een zegen. Stel dat hij wel keurig op tijd in Parijs was gearriveerd en vervolgens gedaan had wat hij van plan was te doen…
Marente de Moor gebruikt het verhaal van de spoorloos verdwenen man. Want uiteindelijk gaat het haar niet alleen om dat verhaal. Het gaat haar om ideeën die niet toevallig de vorm van dit verhaal hebben aangenomen.
In het eerste deel van de roman – Uit het licht geheten – verdwijnt Valéry Barre. Maar hij verdwijnt niet spoorloos. Van verdwijnen is vanuit het perspectief van Valéry Barre geen sprake. Hij trekt zich terug door de wereld in te trekken. Door hem op de voet te volgen maakt Marente de Moor al heel snel duidelijk dat het in Roundhay, tuinscène niet om het oplossen van een cold case gaat.
Valéry Barre is schilder – van panorama’s, waar de toeschouwer beweging suggereert door langs het doek te lopen (zoals ook uit het raam kijken tijdens een treinreis een gemankeerd beeld van beweging geeft) – en uitvinder.
Barre weet zich de grondlegger van bewegend beeld dat afgespeeld kan worden, al ontbreekt het hem nog aan de volmaakte drager: celluloid beschikt nog niet over de eigenschappen om beelden op te slaan en optimaal weer te geven.
Marc Roussin – de vriend die in Parijs tevergeefs op hem wacht – is ook bezeten van beelden, maar streeft iets anders na. Hij wil beweging vangen in elkaar opeenvolgende plaatjes, puur om die beweging te bestuderen. Roussin schiet beelden zoals Étienne-Jules Marey beelden schoot: met een ‘geweer’. En de man die zo gevreesd wordt dat hij De Verduisteraar wordt genoemd, is het in eerste instantie ook niet om het projecteren te doen.
Hoewel Barre zich het bijzondere en het belang van zijn vinding realiseert (het voorziet in de behoefte om niet louter aangewezen te zijn op herinneringen), schrikt hij ook terug voor de consequenties – ‘zou er in de toekomst nog wel eens iets stilstaan?’ – en hij wordt achtervolgd door een angstaanjagende gedachte – ‘Maar dit idee, als het ooit vorm krijgt, zou wel eens de ondergang van onze beschaving kunnen betekenen’. Daarom onderbreekt hij zijn reis die had moeten eindigen met het patenteren van zijn vinding en zoekt hij zijn heil op een plek waar hij niet zal opvallen en geeft hij zijn koffer met ideeën in bewaring.
Het tweede deel van de roman – In het donker – laat de vrouw aan het woord van de man die voor haar Alva heet, maar door anderen – en dat weet zij – ‘Genie van het Licht’, ‘de Patentenvreter’ en ‘de Verduisteraar’ genoemd wordt. Ook Alva leeft een teruggetrokken leven, niet ‘uit het licht’ maar ‘in het donker’, waar hij handig gebruikmakend van wat hij dankzij anderen over de vorderingen van concurrenten aan de weet komt, vindingen perfectioneert – laat perfectioneren – en zo naam maakt en met de eer gaat strijken (en daarmee kwaad bloed zet: want exclusiviteit claimen en vervolgens financieel uitbuiten, terwijl ideeën de neiging hebben om zich op hetzelfde moment in de hoofden van verschillende mensen te nestelen, heeft iets onrechtvaardigs).
Zij – zijn tweede vrouw; zijn eerste verschijnt regelmatig aan haar: samen maken ze zich sterk voor het verbeteren van een vader-zoonrelatie – is bezeten van bloemen. In haar kas krijgt ze bezoek van een jonge man van wie ze zich pas na verloop van tijd realiseert wie hij is en wat hij komt doen.
Nabeeld heet het derde deel. Daarin gaat een zoon op zoek naar zijn vader. Hij moet er de oceaan voor over en daarmee gaat hij terug in de tijd en belandt hij in een andere cultuur waar de tijd niet heeft stilgestaan en er op schermen naar bewegend beeld gekeken kan worden. De zoon komt in de buurt van de vader.
In Een kwart seconde doet een stiefmoeder met medeweten van een vader een zoon een oneerbaar voorstel. Hij kan de verleiding weerstaan. Hij heeft het geld van zijn vader niet nodig, hij heeft op eigen kracht naam gemaakt.
(Maar wie deed het dan… sorry, die vraag ontglipt me, vraag en antwoord horen niet bij het boek, ze refereren aan de werkelijkheid, waarover ik inmiddels het een en ander weet)
Dat is in grote lijnen het verhaal. En dat verhaal zit ingenieus in elkaar. Het klopt en het klinkt. Marente de Moor geeft haar personages een heden in het verleden, maar in hun streven vooruit te komen, laat de schrijfster de uitwassen van het moderne leven van nu doorschemeren. En dus wordt er te pas en te onpas op zakhorloges gekeken, geadverteerd voor producten die nauwelijks een doel maar vooral het gemak van de mens dienen en stilgestaan bij het leiden van een jachtig bestaan.
Roundhay, tuinscène gaat over heel essentiële vragen, ingegeven door het bewustzijn van de beperkingen van de tijd – is voortleven mogelijk zonder tastbaar bewijs?; welke plaats krijgen wetenschap, geloof en het paranormale in een wereldbeeld in ontwikkeling? – maar nergens etaleert Marente de Moor kennis of debiteert zij opvattingen. Ze weet de indruk te wekken dat haar roman licht en luchtig is, terwijl de ideeëndichtheid duizelingwekkend hoog is en zoveel meer zinnen dan je zou denken vanzelfsprekender lijken dan ze zijn.
Marente de Moor waagt en wint. Roundhay, tuinscène had ook kunnen mislukken. Haar alwetendheid – die van de verteller dan – had zich ook tegen haar kunnen keren. Juist omdat een waargebeurde verdwijning het verhaal aanjaagt terwijl Roundhay, tuinscène allerminst een historische roman is, maar wel in het verleden speelt en over tijdgeest en tijdgebonden moraal gaat. En het knipogen geen gimmick mag worden.
Waarom de verdwenen man in de roman niet zijn eigen naam draagt en andere, maar ook weer niet alle, personages die net zoveel aanspraak kunnen maken op ‘gemodelleerd naar’ wel – namen, en de verwantschap die in namen tot uitdrukking komt, spelen in Roundhay, tuinscène een niet onderschatten rol (‘ “Is het niet vreemd dat juist uw man, die zo panisch is om zijn naam veilig te stellen, kostbare rechtszaken heeft gevoerd om hem vetgedrukt boven welk ding, document of zelfs maar vage gedachte te zien staan, zo lichtvaardig omspringt met die van zijn eigen kinderen? In sommige talen is het woord voor ‘naam’ synoniem met ‘lot’. Een mens groeit naar zijn naam. Wat er niet nog een zoon… wat las ik nu onlangs…” ’) – is voor mij nog steeds een vraag, temeer omdat Marente de Moor in haar roman zoveel herleidbare informatie verwerkt. (Maar als nomen omen is, wat ligt er dan in de naam Valéry Barre besloten? Zoekt, maar wie zegt dat gij zult vinden?)
Maar tegelijk is dat ook de kracht van de derde roman van Marente de Moor. Wat waar is en wat waar kan zijn schuift in elkaar en buitelt over elkaar heen. De lezer wordt geen rust gegund, hij moet op zijn qui vive zijn en blijven. Roundhay, tuinscène leest verraderlijk lekker weg, maar ondertussen…
Leave a Reply