Michel Tournier de l’Académie Goncourt – bescheidenheid siert de mens – bezorgt mij regelmatig hoofdbrekens. Ik bijt me stuk op zijn taal – die ik niet goed genoeg beheers om er proza in te lezen, maar ik wil zo graag (want niet alles is vertaald) – en van de man die literatuur schrijft van de meest verontrustende soort krijg ik geen hoogte.
Zonderling denk ik hem, al geeft hij daar niet altijd aanleiding toe. Een keer zag ik hem van zo dichtbij dat ik hem bijna kon aanraken en toen had ik niet het idee met een man met gemankeerde manieren van doen te hebben. Dat was nadat ik hem bij Adriaan van Dis zag waar hij aimabel zat te zijn (ondanks zijn ideeën), maar voordat ik hem uit het raam van zijn huis in Choisel had zien staren (we maakten dat we wegkwamen).
Maar laat ik het over zijn werk hebben. Over Gaspard, Melchior en Balthazar (1980, Nederlandse vertaling: 1983, vanwege Driekoningen.
In Gaspard, Melchior en Balthazar mag Gaspard, koning van Meroë het bal openen:
‘Ik ben zwart, maar ik ben koning.
Misschien laat ik ooit deze parafrase van “Nigra sum, sed formosa” uit het Sulamitische lied in het timpaan van mijn paleis beitelen. Want is er voor een man groter schoonheid weggelegd dan de koningskroon? Voor mij was dit zo vanzelfsprekend, dat ik er niet eens over nadacht. Tot op de dag dat het blonde mijn leven binnendrong…’
Na Gaspard is Melchior, de koning van Nippoer aan de beurt. Melchior die geobsedeerd is door het vraagstuk van beeld en gelijkenis. Als hij zich onderweg aansluit bij de karavaan van Gaspard krijgt zijn denken een nieuwe impuls.
‘Onmiddellijk heb ik geprobeerd om deze nieuwe sleutel, een zwarte Adam, te laten passen op de problemen van het beeld en de gelijkenis, mijn eeuwig probleem. Het resultaat bleek verrassend en veelbelovend.
Want het ligt voor de hand dat de zwarte met het beeld meer overeenkomst vertoont dan de blanke. Kijk maar hoeveel beter sieraden, helgekleurde kleding en vooral juwelen, edelstenen en edelmetalen bij hem passen dan bij een blanke. De zwarte is op een veel natuurlijker manier een afgod dan de blanke. Een afgod, dat wil zeggen: het beeld.’
Ook Balthazar, prins van Palmyrena, sluit bij de karavaan aan. Zijn relaas begint als volgt:
‘Ik ben koning, maar ik ben arm. Misschien zal de legende van mij de wijze maken die de Heiland kwam aanbidden en hem goud bracht. Het zou een vrij smakelijke en bittere ironie zijn, maar ze zou toch enigszins waarheid in zich dragen. De anderen hebben een gevolg, dienaren, rijdieren, tenten, vaatwerk. Dat is recht. Een koning verplaatst zich niet zonder een waardige begeleiding. Ik ben alleen, met uitzondering van een grijsaard die me nooit verlaat.’
Gaspard, Melchior en Balthazar zijn niet de enige bekenden die Michel Tournier ten tonele voert. Ook Goudbaard, Herodes de Grote en de os en de ezel maken hun opwachting. Ook hun verhalen klinken anders dan in het Mattheus-evangelie dat Michel Tournier als vertrekpunt nam.
Maar in Gaspard, Melchior en Balthazar draait het om Taor, prins van Mangalore. De vierde koning. De door Michel Tournier verzonnen koning die te laat kwam. Hij was te laat om zich aan te sluiten bij de karavaan, te laat om het kind in de kribbe te aanbidden.
Taor betaalt een hoge prijs voor de vertraging die hij onderweg oploopt. Na een oponthoud van 33 jaar zet hij zijn queeste voort. Hij komt Jezus op het spoor, maar blijkt op het nippertje te laat:
‘Lange tijd moest hij nog zoeken naar het huis van Jozef dat de gebuur van Lazarus hem vaag had beschreven. Zou hij eens te meer te laat komen, zoals in Betlehem dat zover in het verleden lag, dat hij het zich niet meer kon herinneren? Hij klopte op vele deuren. Omdat het paasfeest was, antwoordde men hem met zachtheid ondanks het ver gevorderde uur. En dan eindelijk knikte de vrouw die de deur opendeed instemmend. Ja, het was wel het huis van Jozef van Arimathea. Ja, Jezus en zijn vrienden waren samen geweest in de bovenzaal om het paasfeest te vieren. Neen, ze was er niet zeker van dat ze er nog waren. Hij moest zelf boven maar even gaan zien. Nog klimmen dus. Hij had niets anders gedaan dan geklommen sinds hij de zoutmijnen had verlaten, en zijn benen konden hem nauwelijks meer dragen. Toch ging hij nog naar boven en duwde een deur open.
De zaal was leeg. Eens te meer was hij te laat gekomen. Aan deze tafel had men gegeten. Er stonden nog dertien bekers, ondiepe bekers, zeer wijd van boven en op een lage voet en met twee kleine oren. In sommige bekers restte er nog rode wijn en op de tafel lagen hier en daar nog stukjes ongedesemd brood dat de joden die avond aten als herinnering aan hun vaderen bij de uittocht uit Egypte.’
Het einde van het verhaal zal ik niet verklappen.
Voordat de term hypertekst digitaal betekenis kreeg, kon onder een hypertekst ook gewoon een literaire tekst verstaan worden die op andere literaire teksten gebouwd is. Een tekst die naar andere teksten verwijst.
Gaspard, Melchior en Balthazar is daar een voorbeeld van. Net zoals Vrijdag of het andere eiland en De elzenkoning. Ook van Michel Tournier. Michel Tournier is een meester in het hergebruiken van teksten die een mythische status hebben. Dat doet hij niet voor niets. In Hier is… Adriaan van Dis (maart 1990) had hij niet veel woorden nodig om de essentie van het mythen toe te lichten:
Adriaan van Dis: ‘U zegt dat de mens mythen nodig heeft. En dat de schrijver ze moet creëren. Waarom?’
Michel Tournier: ‘Een mythe is een verhaal dat iedereen al kent. Mythen helpen ons om te communiceren.’
Over dat gesprek liet Adriaan van Dis in het essay Op de televisie: herinneringen aan een boekenprogramma het volgende ontvallen:
‘Maar toen begon er toch iets te knagen: de persoon deed er kennelijk meer toe dan zijn pen.
Hoe heb ik dat niet ervaren tijdens het bezoek van Michel Tournier – schrijver van Le Roi des aulnes – De Elzenkoning. Tournier is een van mijn favoriete auteurs. Wat was ik trots dat hij in ons programma kwam. Weken zat ik zijn werk te herlezen. Nam extra taalles bij de Alliance Française. Met een hoofd vol Franse zinnen noodde ik hem ter tafel. De ene slimme vraag na de andere had ik paraat. Maar de zaal reageerde niet op ons gesprek. Er kon geen lachje af bij de subtiele grapjes van Tournier. Alsof we voor een pak watten zaten te praten. Het merendeel van het publiek verstond hem niet. Geen Frans ‘in het pakket’. Ook ik moest op mijn tenen lopen, hoe geïnteresseerd ik ook keek. Pas bij de ondertiteling begreep ik waar we het precies over hadden gehad. Toch was het een mooi interview.’
‘Een mythe is een verhaal dat iedereen al kent.’ Diezelfde zin gebruikt Michel Tournier ook in Een vlaag van bezieling: een autobiografie (1977, Nederlandse vertaling, 1993: Jeanne Holierhoek). Daarin legt hij de gelaagdheid van mythes uit. Hij doet dat aan de hand van de mythe van de grot van Plato.
‘Laten we ons een grot voorstellen, zegt Plato, waarin mensen gevangen zitten, zodanig vastgebonden dat ze alleen de rotswand aan het eind van de grot kunnen zien. Achter hen brandt een groot vuur. Tussen het vuur en de gevangenen lopen personen voorbij die voorwerpen dragen. Van die personen en voorwerpen zien de gevangenen slechts de schaduwen op de rotswand. Die schaduwen zijn voor hen de enige realiteit, waarover ze veronderstellingen formuleren die noodzakelijkerwijs fragmentarisch en onjuist zijn. Op die manier verteld is de mythe louter een kinderverhaal, de beschrijving van een poppenkastvoorstelling die ook iets wegheeft van een Chinees schimmenspel.
Maar op een hoger plan is diezelfde mythe een complete kennistheorie, op een nog hogere verdieping wordt ze ethiek, dan metafysica, daarna ontologie, zonder dat het verhaal verandert.
Het kinderlijke dat de mythe op de begane grond heeft is een van haar wezenlijke kenmerken, evenzeer als haar metafysische top.’
Vladimir Tumanov maakte studie van het hypertekst-isme in Gaspard, Melchior en Balthazar in het algemeen en Taor, prins van Mangalore in het bijzonder (voor wat het waard is).
Michel Tournier geeft aan de teksten die hij hergebruikt een andere draai. Daarmee krijgen ze een nieuwe betekenis. Wat precies de point is van de wijzen uit het Oosten die op weg gaan om een kindje in de kribbe te aanbidden en met geschenken te overladen weet ik niet precies – maar dat de tekst van het Mattheus-evangelie in literaire zin ontleed kan worden, daarvan ben ik overtuigd.
De wijzen in Gaspard, Melchior en Balthazar zijn in naam koning, maar in doen en laten mensen van vlees en bloed die op zoek zijn, daarbij hardnekkig vasthoudend aan fascinaties: liefde, schoonheid en macht. Alleen Taor niet.
Paul van de Wiel says
Prachtig en imponerend stuk. Waarin duidelijk wordt dat literatuur tevens psychologie en filosofie kan zijn en misschien moet zijn. (Het geheugen van Liliane is trouwens fenomenaal).