‘Het begon allemaal in een winkel van reisboeken in Zürich. Alles wat met Japan te maken heeft trekt altijd mijn aandacht, en hier vond ik een boek over pelgrimstochten in Japan. Het zag er aantrekkelijk uit. Op het omslag waren twee foto’s afgebeeld. Op de ene stond een aantal identieke belden van een mannelijke figuur in meditatie die ik vroeger voor het gemak Boeddha genoemd zou hebben, maar van wie ik intussen wist dat het Jizo was, de beschermer van reizigers en kinderen. Op de andere een aantal uit riet gevlochten sandalen die aan een tempelpoort waren opgehangen en waarvan ik begreep dat ze, zoals de schelp en de staf bij de bedevaart naar Santiago, tot de uitrusting van de Japanse pelgrim behoorden. Zowel Jizo als die sandalen zou ik op mijn eigen reis nog honderden keren tegenkomen, maar zover was het nog lang niet.’
In Japanse kloosters – opgenomen in Nachttrein naar Mandalay: alle Aziatische reizen – beschrijft Cees Nooteboom hoe het zaadje geplant werd, de voorbereidingen getroffen en de reis ondernomen wordt.
Toen – toen hij in die boekwinkel in Zürich stond, toen hij schreef dat hij in die boekwinkel stond met dat boek in zijn handen – was het misschien nog net zo ver, maar inmiddels heeft Cees Nooteboom de Saigoku-Kannon-bedevaart twee keer gemaakt.
Hij had er wel een aanloopje voor nodig, want hoewel Japan lonkte en hij in de gelegenheid was: hij was toch in de buurt (vanwege een literair festival in Australië), wil hij toch niet in een toeristische val lopen.
‘Er stond één zin in het boek dat ik in Zürich gekocht had, waardoor die valse voorwendsels het eigenlijke motief van mijn reis zouden worden, namelijk dat veel Japanse pelgrims hun tochten juist maken vanwege de rust en stilte die ze in hun overvolle land, waar je altijd het gevoel hebt door miljoenen mensen omringd te zijn, nergens meer kunt vinden.’
Hij ging, hield vol en keek terug. In Japanse kloosters:
‘Waarom heb ik het gedaan en vooral, waarom heb ik het volgehouden? Uit nieuwsgierigheid naar een Japan dat ik nog niet kende en dat ik, voor zover ik het kende, niet begreep. Een Japanse tempel, met zijn panopticum van heilige figuren en sacrale voorwerpen, zijn rites en gebruiken, stelt je voor allerlei raadsels. Wie is wie, wat wordt er gezongen, hoe moet je je gedragen, wat betekent dat opschrift, die trommel, dat gebel, die handeling?’,
maar inmiddels ook in Saigoku: pelgrimage naar de 33 tempels bij Kyoto, dat vorig jaar verscheen en behalve zijn tekst ook de foto’s van zijn vrouw Simone Sassen bevat. Want ook al kom je haar zelden tegen als je zijn verhalen leest, zelfs niet tussen de regels, ze is er wel altijd bij.
Twee keer liep de in 1933 geboren Cees Nooteboom van tempel naar tempel – het zijn er 33 en ze liggen rond Kyoto en Osaka. Zij zijn aan Kannon gewijd – en verzamelde de stempeltjes die het bewijs zijn dat hij de tocht volbracht.
Dit gedicht – uit de bundel Licht overal – over de monnik Myoe, de stichter van de twintigste tempel op de ‘route’: Kozan-Ji, is voor mij al voldoende bewijs dat hij er was:
Kozan-Ji, Myoe mediterend
Als ik ben verdwenen
zul jij er nog zitten,
kleine mond gesloten,
ogen gesloten vol hemelse leegte,
je sandalen onder de boom.
Denk je aan iets
of aan niets, je zo dunne
handen gevouwen,
je lichaam geborgen
in het zwart
van je dracht.
Het snoer voor je gebed,
het kleine vat voor de wierook
hangen naast je aan een tak,
je bent zelf het gebed.
Altijd als ik je zie,
is een seconde vervlogen.
Zo gaat het al eeuwen, bij jou
worden jaren van tijd.
Dezelfde twee vogels,
te ver om te kennen,
de bomen die zacht bewegen,
steeds stiller ben je geworden,
wind, regen en sneeuw
zijn door de heuvels getrokken
terwijl jij er was en niet was.
Niets kan je beroeren
zo voor mijn ogen verloren
dat ik mij kan horen
vergaan.
In Cees Nooteboom, pelgrim in Japan beleeft hij die Saigoku-Kannon-bedevaart nog een keer. Maar dan vanuit zijn werkkamer in Amsterdam.
Leave a Reply