Niets is wat het lijkt. Ook de blues niet. Vaak schreef en schrijf ik over mijn liefde voor de North Mississippi Blues, maar bestaat die eigenlijk wel?
Een genre definiëren, of het nou in de muziek is of de literatuur, eigenlijk kan het niet. Globaal kun je grenzen aangeven, filosoferen over definities, maar zodra je gaat inzoomen en de individuele lijnen gaat volgen valt je hele systeem weer aan duigen. Er is bijna geen artiest, schrijver of kunstenaar die zich zijn hele carrière netjes binnen de grenzen van stroming of genre beweegt.
De North Mississippi Blues heeft het probleem dat het ook nog eens een heel klein genre is. In de dikke bluesgeschiedenissen The Devil’s Music: A History of the Blues (Giles Oakley, 1976) en The History of the Blues: The Roots, The Music, The People zocht ik vergeefs naar een hoofdstuk, een paragraafje maar over deze taak aan de bluesboom. De opgenomen artiesten die tot dit subgenre gerekend worden zijn op de vingers van twee handen te tellen en de meesten daarvan brachten hun platen uit op hetzelfde platenlabel, Fat Possum Records, wat de vraag doet rijzen of het niet meer om een toevallig bij elkaar gezette verzameling artiesten dan om een echt genre.
De definitie van het genre wordt op veel websites gevormd door het opnoemen van de artiesten: RL Burnside, Junior Kimbrough, Cedell Davis, T-Model Ford, Asie Peyton, Kenny Brown (jawel, een blanke), Jessie Mae Hemphill (de enige vrouw in het rijtje).
Het probleem met deze rij artiesten, waarvan de meesten werden geportretteerd in het meesterlijke You See Me Laughin’ – The Last of the Hill Country Bluesmen, is dat ze muzikaal, afgezien van het feit dat ze blues spelen, vrijwel niets met elkaar gemeen hebben. Burnside is een ritme- en slidegitarist die zowel akoestisch als met een elektrische band uitsluitend one-chorders (nummers zonder akkoordenwisselingen) speelt. Kimbrough beperkt zich ook meestal tot één akkoord, maar speelt nooit akoestisch en gebruikt bovendien modale melodieën die ik nog nooit bij een andere country-blues artiest heb gehoord, Cedell Davis is zwaar gehandicapt en bespeelt met een keukenmes een gitaar waarvan niemand precies weet hoe hij gestemd staat, wat leidt tot een geluid dat nergens mee te vergelijken is. T-Model Ford komt weliswaar uit het Noorden van Mississippi, maar toen hij (op latere leeftijd) gitaar ging spelen had hij maar één wens: spelen als Muddy Waters. En laat dat nou juist een sleutelfiguur zijn uit die twee andere bluesstromingen: de Delta Blues en later de Chicago Blues. De muziek van Asie Peyton ken ik minder goed (ik luister terwijl ik dit type voor het eerst een heel album van hem), maar wat ik ervan hoor gaat meer naar Chicago Blues en zelfs New Orleans soul toe, compleet met koperblazers en dus zonder het minimalisme dat de kern van de North Mississippi blues zou moeten zijn. Kenny Brown tenslotte (over Hemphill heb ik het zo nog) is opgevoed in de stal van RL Burnside en speelt dus wat de Oude Baas ‘Burnside style’ noemde. Of dat als een genre telt, daar ga ik me even niet over uitlaten.
Trouwens, even terzijde, sommigen rekenen ook Mississippi Fred McDowell tot de North Mississippi Blues, terwijl die (zijn artiestennaam ten spijt) nota bene uit Texas kwam.
Zoom nog verder in, en alles wordt nog veel waziger. Want het akkoordloze minimalisme, althans op de eerste akoestische opnames, van RL Burnside, dát is toch de essentie van het Hill Country? Mis. Want waar horen we de loopjes van Burnside al eerder? Bij John Lee Hooker, van wie Burnside zijn hele carrière nummers gespeeld heeft en die afkomstig is uit de Delta en later naar Detroit vertrok waar, verwarrend genoeg, voornamelijk de Chicago Blues gespeeld werd.
Nee, als iemand de personificatie van de North Mississippi Blues moet zijn dan is het Jessie Mae Hemphill. Niks Hill Country Bluesmen, maar een vrouw.
Dat is ook zoiets, als mij nog een klein terzijde wordt toegestaan, dat idee dat de blues traditioneel mannenmuziek is. Dat is historisch gezien gewoon niet waar. De eerste blueszangers waren vrouwen die het podium betraden in gelegenheden van bedenkelijk allooi, voornamelijk in New Orleans, aan het begin van de twintigste eeuw (de eerste opgenomen blueszanger is Mamie Smith, ‘the queen of the blues’, met haar ‘Crazy Blues’ uit 1920). Pas later, toen de blues zich over het Zuiden verspreidde (ja, ook zo’n mythe: de blues kwam vanuit de stad naar het platteland, niet andersom), namen de mannen het over.
Maar goed, Jessie Mae Hemphill. Een vrouw dus. En wat voor een. Als kind al speelde ze mee met de ‘fife and drum band’ van haar opa. Fife and drum is een muzieksoort die werkelijk uniek is voor het Noorden van Mississippi. Het is een extatische, duidelijk in Afrika wortelende, improvisatiemuziek die gespeeld wordt op allerlei trommels, met een melodielijn van een klein, meestal zelfgemaakt, fluitje, de ‘fife’. Voor een North Mississippi Blueswoman is er dus geen betere achtergrond dan drummen bij zo’n band. Zo gaan de gesyncopeerde, Afrikaanse ritmes definitief in je aderen zitten. Voeg daarbij dat het overgrote deel van haar nummers one-chorders zijn die in een open stemming (hoewel dat bij Hemphill weer de in Noord-Mississippi zeer ongebruikelijke open D- of Vestapol-stemming is: D-A-D-F#-A-D in plaats van de standaard E-A-D-G-B-E) gespeeld worden en je zou kunnen zeggen dat Hemphill de artiest is die zich het dichtst bij de kern van de Hill Country Blues bevindt.
De laatste week ben ik eens wat beter in haar muziek gedoken en hoorde ik ook voor het eerst het nummer ‘Take me home with you baby’. Hemphill bespeelt daarop een Diddley Bow, een zelfgemaakt éénsnarig instrument, en zingt met haar hese stem:
Take me home with you baby
Put me on your big brass bed
I want you to love me
‘Till I’m cherry red
Tja, daar kunnen de mannen natuurlijk niet tegenop…
Gerard Scharn says
Uitstekend stuk over een vrouw die ik al jaren bewonder en waarvan ik twee ceedees in de kast heb. Tom Jones heeft op zijn laatste ceedee nog een nummer van haar opgenomen.