Een motto. Volgens mijn woordenboek is dat ‘een uitdrukking of citaat, boven een stuk geplaatst, die er in het kort de bedoeling van aanduidt.’
Kristien Hemmerechts is niet gewoon om haar boeken en verhalen vergezeld te laten gaan van motto’s. In De vrouw die de honden eten gaf doet ze het pas voor de tweede keer. Die ene andere keer – in De dood heeft mij een aanzoek gedaan: over dood, leven en liefde – was het motto tegelijk de bronvermelding van de titel: ‘De dood heeft mij een aanzoek gedaan / Ik werd wit van het blozen. / (Ik bloosde als witte rozen.)’, woorden van Herman de Coninck. Met hem was Kristien Hemmerechts getrouwd.
Het motto dat Kristien Hemmerechts voor De vrouw die de honden eten gaf (hier een voorpublicatie) koos, is:
‘The sad truth is that most evil is done by people who never make up their minds to be good or evil.’
Het is een citaat uit The Life of the Mind: Thinking van Hannah Arendt.
Motto’s zijn er om de lezer op een spoor te zetten. Een motto kan een aanwijzing bevatten over hoe de tekst die volgt gelezen en begrepen moet worden.
De vrouw die de honden eten gaf gaat over een vrouw die in gedwongen afzondering terugkijkt. Dat ze haar daden overdenkt is veel, te veel gezegd. Zo zij al iets doet, dan de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in twijfel trekken, haar niet-handelen rechtvaardigen en daden die in haar ogen misdadiger zijn memoreren.
Odette – het is om moeilijk om na alle commotie waarmee het verschijnen van De vrouw die de honden eten gaf gepaard ging, in haar iemand anders dan Michelle Martin, de ex-vrouw van Marc Dutroux te zien – krijgt in De vrouw die de honden eten gaf weinig weerwoord, haar verhaal speelt zich in haar hoofd af. Wij moeten haar op haar woord geloven. En waarom zouden we dat doen, na alles dat zij – als zij Michelle Martin is – gedaan en nagelaten heeft.
The Life of the Mind / Het leven van de geest – bestaande uit de delen Denken, Willen en Oordelen, maar door de dood van Hannah Arendt ondanks de inspanningen van Mary McCarthy, tekstbezorger, literair executeur-testamentair en goede vriendin van Hannah Arendt onvoltooid gebleven – werd ingegeven door het Eichmann-proces, dat door Hannah Arendt werd bijgewoond en waarover ze in Eichman in Jeruzalem: de banaliteit van het kwaad verslag deed.
In de inleiding van Denken: deel 1 van Het leven van de geest (bezorgd door Mary McCarthy, vertaald door Thomas Graftdijk) schrijft Hannah Arendt:
‘In mijn verslag daarover [het Eichmann-proces, lw] gewaagde ik van de “banaliteit van het kwaad.” Achter die zinsnede zat geen verborgen theorie of doctrine, hoewel ik me er vaag van bewust was dat zij indruiste tegen onze literaire, theologische en filosofische denktradities met betrekking tot het verschijnsel van het kwaad. Het kwaad, zo hebben we geleerd, is iets demonisch (…)’
De Adolf Eichmann die in Jeruzalem terecht stond oogde alles behalve demonisch, aldus Hannah Arendt:
‘De daden waren monstrueus, maar de dader – althans de zeer indrukwekkende dader die nu berecht werd – was heel gewoon, heel alledaags en niet demonisch, noch monsterachtig. Hij gaf geen enkel blijk van hechte ideologische denkbeelden of uitgesproken slechte motieven, en de enige opmerkelijke trek die zowel in zijn vroegere gedrag als in zijn gedrag tijdens het proces en gedurende het politionele onderzoek vóór het proces te bespeuren viel, was iets puur negatiefs: geen stomzinnigheid, maar gedachteloosheid.’
(Overigens: deze observatie is later door anderen in twijfel getrokken, omdat Adolf Eichmann zich wel degelijk bewust was deel uit te maken van een verdelgingsmachinerie.)
Wat Hannah Arendt zich onder andere naar aanleiding van haar aanwezig zijn bij dat proces in Jeruzalem afvraagt – en daar probeert ze in Denken een antwoord op te vinden – is:
‘Zou het probleem van goed en kwaad, ons vermogen om goed van verkeerd te onderscheiden, verband kunnen houden met ons denkvermogen? Weliswaar niet in de zin dat het denken ooit de goede daad als resultaat zou kunnen afwerpen, alsof “de deugd zou kunnen worden onderwezen” en geleerd – alleen gewoonten en gebruiken kunnen worden onderwezen, en de schrikbarende snelheid waarmee zij worden verleerd en vergeten wanneer nieuwe omstandigheden een verandering in zeden gedragspatronen noodzakelijk maken, is ons maar al te goed bekend.’
‘De vraag die zich opdrong was: zou de werkzaamheid van het denken als zodanig, de gewoonte om wat toevallig voorvalt of de aandacht trekt, te onderzoeken, de resultaten of bijzondere inhoud ervan buiten beschouwing gelaten – zou deze werkzaamheid tot de voorwaarden kunnen behoren waaronder de mensen zich van wandaden onthouden, of hen zelfs werkelijk daartegen kunnen “conditioneren”?’
Als er een relatie bestaat tussen kennis van goed en kwaad en denkvermogen, dan heeft dat volgens Hannah Arendt consequenties:
‘Indien, zoals ik hierboven heb gereleveerd, de kennis van goed en kwaad iets te maken zal blijken te hebben met het denkvermogen, dan moeten we de aanwending ervan kunnen “eisen” van iedere gezonde persoon, ongeacht hoe geleerd of onwetend, hoe intelligent of dom hij toevallig ook is.’
Hannah Arendt onderscheidt naar het voorbeeld van Kant ‘Vernunft’ en ‘Verstand’ / ‘rede’ en ‘intellect’:
‘Daarom valt het onderscheid tussen de twee geestesvermogens, rede en intellect, samen met dat tussen twee totaal verschillende mentale werkingen, denken en kennen, en twee totaal verschillende dingen, betekenis in de eerste categorie, en kennisneming in de tweede.’
(Overigens: over de vertaling van ‘Verstand’ verschillenden Hannah Arendt en Mary McCarthy van mening. In haar nawoord schrijft de tekstbezorgster:
‘Toen ze nog leefde, was het redigeren leuk omdat het een samenwerking en een uitwisseling was. Over het geheel genomen accepteerde ze de verbeteringen welwillend, opgelucht wanneer het bijvoorbeeld om voorzetsels ging, belangstellend wanneer er een kwestie met betrekking tot het taalgebruik aan de orde kwam die nieuw voor haar was. Soms waren we het met elkaar oneens en zetten we ons debat per brief voort; zoals over haar vertaling van Kants Verstand met ‘intellect’; ik vond dat het ‘understanding’ moest zijn, zoals in de geijkte vertalingen. Maar ik kon haar nooit overtuigen en ik gaf me gewonnen. Ik denk nu dat we allebei gelijk hadden, omdat we op verschillende dingen mikten; zij hield vast aan de oorspronkelijke betekenis van het woord, en mij stond het begripsvermogen van een auditorium voor ogen. In de huidige tekst is het ‘intellect’ geworden. De meeste meningsverschillen werden geregeld door een compromis of door te snoeien. Maar gaandeweg placht haar natuurlijk ongeduld zich vroeg of laat weer te doen gelden. Ze hield er niet van, veel omslag te maken over kleinigheden. “Knap jij het maar op,” zei ze dan ten slotte, een hand naar haar mond brengend om er een geeuw achter te verbergen. Ze mocht dan ongeduldig zijn, ze was ook toegeeflijk; voor haar speelde ik de rol van “perfectionist”, en ze legde zich meestal bij die neiging neer, mits ze gaan gevaar liep zich ertoe te moeten laten bekeren.’)
‘Denken’, om weer even op de kern van de zaak terug te komen:
‘Denken gaat samen met leven en is zelf de onstoffelijk geworden kwintessens van het leven; en daar het leven een proces is, kan de kwintessens ervan alleen gelegen zijn in het feitelijke denkproces en niet in vaststaande resultaten of specifieke ideeën. Een leven zonder denken is heel goed mogelijk; het ontwikkelt dan zijn eigen essentie niet – het is niet alleen zinloos, het leeft niet helemaal. Mensen die niet denken zijn als slaapwandelaars.’
In Denken bewandelt Hannah Arendt het lange slingerende pad dat filosofen sinds Plato, Socrates en Aristoteles hebben uitgesleten om onder andere dit te concluderen:
‘De manifestatie van de wind van het denken is niet kennis, mar het vermogen om goed van kwaad en mooi van lelijk te onderscheiden. En misschien kan dit werkelijk op de zeldzame ogenblikken dat de teerling geworpen is, rampen voorkomen, althans voor het zelf.’
Maar helaas: ‘the sad truth is that most evil is done by people who never make up their minds to be good or evil.’ Dus: Odette /Michelle Martin: Think!
In Stranger from Abroad: Hannah Arendt, Martin Heidegger, Friendship and Forgiveness beschrijft Daniel Maier Katkin de eerste ontmoeting tussen Hannah Arendt en Mary McCarthy. Hij leest het zelf voor:
Leave a Reply