Toen ik het hoog tijd vond worden om Andreas Burnier te herlezen en besloot met haar laatste drie romans – De litteraire salon, De trein naar Tarascon en De wereld is van glas – te beginnen, realiseerde ik me terdege dat ik dan al heel snel op het onderwerp zou stuiten waarover wij fundamenteel van mening verschilden.
C.I. Dessaur – de vrouw die zich als ze romans en verhalen schreef Andreas Burnier noemde – was heel stellig als ze het over euthanasie had. Ze was tegen. Ze was tegen met een ongekende felheid.
In 1986 verscheen behalve de roman De trein naar Tarascon van Andreas Burnier ook het vlugschrift Mag de dokter doden? Argumenten en documenten tegen het euthanasiasme dat de criminoloog C.I. Dessaur samen met C.J.C. Rutenfrans samenstelde. Zij voelden een noodzaak tot publicatie van een tegengeluid omdat in de discussie over de legalisering van vrijwillige euthanasie voornamelijk voorstanders de kans kregen hun mening in de media te verkondigen.
Het moet gezegd: C.I. Dessaur had een vooruitziende blik. Zij voorzag een steeds verder oprekken van de grenzen van het medisch mogelijke en wettelijk toegestane, waarbij wat menselijk en wenselijk is steeds meer uit het oog verloren zou worden.
‘De motivering voor de thanatische ambities wordt echter niet meer gegeven in de obsolete en besmette termen van nationaal-socialisme, maar in die van nu acceptabel materialistisch hedonisme en/of heilbrengend socialisme.
Het doel en de zin van het korte aardse leven zijn in die ideologieën: maximaal materieel welbevinden, hetzij van het collectief, hetzij van het individu. Zorgen, gebreken en lijden, hetzij voor het collectief, hetzij voor het individu, moeten tot iedere prijs worden vermeden. Aldus wordt het prenataal uitroeien van mensen die in een niet “optimaal” lichaam of optimale sociale omstandigheden zullen worden geboren, respectievelijk het plegen van zelfmoord op ernstig zieken en bejaarden die geen materiaal produktief lid van de samenleving meer kunnen zijn dan wel ondraaglijke pijn lijden, gelegitimeerd.’
Ik denk dat ik daar toen – ik was begin twintig – nog niet aan wilde. Nog maar nauwelijks (zeg maar niet) bevrijd van het juk van meningen van een vorige generatie – daar hoorde gek genoeg C.I. Dessaur voor mij wel bij, maar Andreas Burnier niet – en het denken in grijstinten nog niet voldoende machtig – de lessen maatschappijleer waarin grote onderwerpen teruggebracht werden tot argumenten voor en argumenten tegen hadden hun sporen nagelaten – hoorde ik alleen dat C.I. Dessaur tegen euthanasie en tegen abortus was en daarbij steevast verwees naar de duistere duitse eugenetische ideologie waarin met behulp van euthanasie, abortus en genetische manipulatie een ras gezuiverd werd en een volk uitgeroeid.
Door de stelligheid waarmee C.I. Dessaur actieve euthanasie, abortus provocatus en genetische manipulatie koppelde aan nazi-praktijken haakte ik af.
Zelf wijzer geworden zie ik nu de nuances in de argumentatie van professor Dessaur en de gevaren van een al te liberale wetgeving wel (al vind ik het nadrukkelijk verwijzen naar wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde nog steeds niet nodig, en in zekere zin zelfs schadelijk voor het voeren van een inhoudelijke discussie waarin hedendaagse uitwassen van wat wel de maakbare samenleving genoemd centraal zouden moeten staan.)
C.I. Dessaur was tegen actieve euthanasie, maar had geen bezwaar tegen het stopzetten van een zinloze behandeling of het voortijdig verlaten van het ziekenhuis, als dat de wens van de patiënt was. Maar daarin voorzag de wet al.
Ze was wel fel gekant tegen het wetswijzigingsvoorstel dat toen voorlag. Ze vond het argument dat de wet moest veranderen om beter aan te sluiten bij de euthanasiepraktijk – er zou sprake zijn geweest van een groeiend aantal verzoeken tot levensbeëindiging – onhoudbaar. De nieuwe wet zou bovendien de rechtsonzekerheid van artsen en verpleegkundigen nauwelijks verkleinen, omdat het er in gehanteerde begrip ‘uitzichtloze noodsituatie’ zo vaag was dat er achteraf altijd een rechter aan te pas moest komen om het handelen van de arts/verpleegkundige te toetsen. Het leek haar ook onwaarschijnlijk dat het overtreden van de wet met het invoeren van een soepeler wet zou worden uitgebannen. Haar vierde argument tegen waren de ongewenste bijwerkingen van de openheid waarmee om euthanasie gevraagd kon worden: zouden patiënten zich daardoor niet teveel verplicht voelen die optie zelf aan te kaarten. En tot slot bood de wet volgens haar geen enkele garantie dat verzoeken tot euthanasie daadwerkelijk uit vrije wil zouden worden gedaan.
(Voor abortus provocatus geldt min of meer hetzelfde: C.I. Dessaur was niet in alle gevallen tegen. Waarom zouden vrouwen die ongewenst zwanger bleken na een verkrachting of incest zich niet mogen laten aborteren.)
Met het voornemen om De trein naar Tarascon te herlezen, kon ik uiteraard niet om het opnieuw lezen van Mag de dokter doden? heen. En daar staat dit allemaal in.
Inmiddels begrijp ik ook haar woede beter. Woede, in haar geval een residu van de oorlog. Ik begreep het voordat ik las wat ze daar ook alweer lang geleden (in 1997) in een interview met Xandra Schutte over zei:
‘Er bestaan flegmatischer temperamenten dan het mijne’, zegt Andreas Burnier lachend. ‘Ik ben heftig. Daarnaast zit ik, zoals velen van mijn joodse generatie, met een woede die zo groot is en zo onverteerbaar dat zij onverwerkbaar blijft. Het heeft natuurlijk te maken met mijn totale machteloosheid in de oorlog. Ik was niet zo jong dat ik niets begreep, maar ik was ook niet van de generatie die bij het verzet kon. Ik was een kind van elf, twaalf, dertien jaar. Dus afhankelijk en in zeer hoge mate weerloos. Het uitroeien van je familie, je vrienden, je omgeving is iets dat je niet kunt verwerken.
Ik denk dat het terecht is dat ik mij verontrust en verontwaardigd betoon en ethisch geschokt door alle uitwassen van de euthanasie en de eugenetische beweging, die ik helaas voorzag. Maar het kan zijn dat er nog een extra lading meekomt van vroeger. Alleen lijkt het mij dat de objecten van kritiek die ik heb gekozen inderdaad abject zijn. Ik had natuurlijk ook boos kunnen worden op de geraniums of de fietsers.’
En de hondenpoep, zeg ik voorzichtig.
Beslist: ‘De hondepoep is weerzinwekkend, als je er zo vaak in trapt als hier.’
‘Woede’, vervolgt zij onverstoorbaar, ‘is een goede energiebasis die je, voor zover dat mogelijk is, een beetje zou moeten transformeren.’
Je hoeft niet joods te zijn om te weten wat woede is. Je hoeft die oorlog niet meegemaakt te hebben om te weten wat woede is.
…
De personages in De trein naar Tarascon hebben iets anders overgehouden aan de oorlog. Zodra de situatie dreigend wordt schieten William Baston en zijn benedenbuurman meneer Linz in oude, vertrouwde, maar in tijden van getekende vrede tamelijk ondoelmatige, patronen.
Voor meneer Linz is politie nog altijd Grüne Polizei, en hij doet er dan ook alles aan om William Baston als de politie aanbelt uit handen van de vijand te houden.
William leeft ondergedoken op zijn zolder en in zijn denkbeelden over het hoe en waarom van die oorlog. Hij houdt er huiveringwekkende denkbeelden – die hij meedeelt aan denkbeeldige gesprekspartners – op na over hoe de bevrijders er na de oorlog niet in geslaagd zijn het duitse gevaar definitief te ontmantelen. Daardoor is er in zijn ogen nooit een einde gekomen aan ‘het rijk van de Hond’.
‘ “Maar de haast zichtbare tentakels van dat wezen, die gingen nu juist in de vroegere bevrijders zitten. De omweg van de westerse wederopbouw zal leiden tot de grote explosie waar Hitler op uit was. Het eerst worden de medici besmet. Zij zullen geld, macht en eer vinden in eugenetica: abortus en euthanasie als offers aan de Hond, uiteraard onder het bekende motto dat daardoor de samenleving nóg perfecter en nóg welvarender en de mensen nóg gelukkiger zullen worden gemaakt. Dan volgen de industriëlen en de militairen, in wier belang her en der op aarde zinloze moordpartijen zullen worden uitgevoerd tegen weerloze kleine volkeren. Daarna vloeit een stroom van roesverwekkende en verdovende middelen over de aarde, zodat de laatste integere individuen geen moreel, waakzaam, zelfstandig bewustzijn meer zullen hebben. Ten slotte volgt enige tijd de consumptie van de geperfectioneerde, “gezuiverde” massasamenleving en dan komt de apocalyptische eindknal, waarbij Duitsland toch nog, zij het langs een omweg, de fatale beslissende rol zal spelen.” ’
(Overigens: er komen in De reis naar Tarascon ook personages voor die leven in een realiteit die niet is aangetast door de oorlog. Het spreekt bijna voor zich dat het zo goed als onmogelijk is dat zij door kunnen dringen in het wezen van wie die last wel meedraagt.)
Op een dag wordt William Baston wakker ‘in een hoog, wit bed dat in een eveneens witte, tamelijk kale kamer was geplaatst.’ Hij is onvrijwillig opgenomen en overgeleverd aan het regime van de medici. Wat hij in gedrogeerde toestand over de ziel heeft opgeschreven trekt de aandacht:
‘In mijngeval was de siel als een ronde silveren schaal waarinsich een nietmateriële “substansie” bevond die alle mogelijkekleuren en vormen kon aannemen. Ook was de omvang vandesiel volstrek plasties: van een kleine compacte schaal kon zij worden tot overbruisend en kosmies wijd.
Waneer ikseg “ik ben kalm”, “woedend”, “verheugd”, “vol enersjie”, “verontwaardigd”, “depressief”, “vol mededogen”, dan betekentdat eigenlijkniets wat de siel self betreft. Hetsijnmaar con-cepten waarmee je haartoestand prbeert aan-te-duiden, in een taal die absluut niet de hare is. De siel is, bij voorbeeld, kleurig en veelbewogen, in warme ofgrawe kleuren, sij is egaal of gestreept, vlak of golvend. Als je haar eenmaal hebtgesien, is het ge-grijpelijk waarom het gwone denken en het gwone waarnemen so’nmoeite hebben haar te vinden of te beschrijven.
Dat wat de stap-terug doet en haar siet, dat is self beeldloos, ook in het sielegebied. Ik denk dadathetis, wat mensen soms bnoemen als hun geestelijke-kern.’
Maar hij blijft hoe dan ook onderworpen aan zijn ‘bewakers’ – die hoewel ze hem privileges beloven volledig in de tang hebben – totdat hij met behulp van het meisje waar hij mee was maar dat hem heeft verlaten maar ondanks dat komt bezoeken ontsnapt. Maar het leven buiten de muren van de instelling voelt allerminst als een bevrijding. Ervan overtuigd dat hij door de enige persoon die hij wil zien wordt geleid gaat William door diens toedoen een grens over.
Zijn dossier wordt vernietigd, hij wordt in afwezigheid van zijn ouders – die niet op de hoogte zijn gebracht door de leiding van de instelling – begraven. Maar er is tenminste iemand die kaddisj voor hem zegt.
De trein naar Tarascon is een ideeënroman. Maar het gaat te ver om te stellen dat de opvattingen die C.I. Dessaur huldigde over euthanasie, abortus en genetische manipulatie via Andreas Burnier in het hoofd van William Baston beland zijn. Maar het is ook niet juist om zijn ideeën af te doen als de waandenkbeelden van een ongevaarlijke gek.
…
Euthanasie is de laatste tijd weer volop in het nieuws. Opnieuw staan de voorwaarden waaronder een verzoek tot levensbeëindiging mag of moet worden ingewilligd ter discussie.
Ondraaglijk en uitzichtloos lijden is in de euthanasiewet nog steeds de norm. Maar hoe stel je vast of (voor altijd) sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden bij patiënten met een psychische aandoening. Hoe stel je dat vast als die patiënt zijn verzoek voorlegt aan een arts die niet zijn behandelend arts is?
En hoe beoordeel je het verzoek om levensbeëindiging van iemand die vindt dat het leven lang genoeg geduurd heeft, maar ogenschijnlijk niets mankeert en vooral last heeft van het lijden dat (of de eenzaamheid die) hij/zij vreest?
Dat zijn kwesties die nu spelen. En daar is de euthanasiewet niet voor bedoeld en niet op gebouwd. De euthanasiewet legt de nadruk op lichamelijk lijden.
Maar het is wel de realiteit dat ook deze mensen zich tot artsen wenden met een verzoek om levensbeëindiging en daarbij rekenen op verlossing via euthanasie. De discussie over het bieden van hulp bij een gewenste dood gaat daarmee een nieuwe fase in.
Het is niet langer voldoende om te formuleren wat medisch gezien onder ondraaglijke en uitzichtloos lichamelijk en geestelijke lijden verstaan dient te worden. In het licht van het steeds verder evoluerende geloof in een maakbare samenleving waarin de mens het voor het zeggen heeft, moet eerst en vooral de vraag beantwoord worden of de mens het recht heeft om zonder voorbehoud over zijn eigen leven te beschikken. Uit het antwoord op die vraag kunnen vervolgens de antwoorden op andere vragen afgeleid worden.
Het verdient volgens mij aanbeveling om de vraag of de mens het recht heeft om zonder voorbehoud over zijn eigen leven te beschikking niet als een medische vraag op te vatten. Dit om te voorkomen dat gedachten over de vraag of de dokter mag doden het beantwoorden van de vraag positief of negatief beïnvloeden.
Leave a Reply