Ik heb geen verstand van gedichten. Niet dat ik geen gedichten lees. Maar als ik ze lees en er wat van vind, weet ik nooit of dat vinden wel gestoeld is op enige kennis van zaken. En dat vind ik wel een voorwaarde als je ergens iets over wilt zeggen of schrijven.
Het spreekt dan ook voor zich dat de keuze die ik voor deze Poëzieweek heb gemaakt een puur persoonlijke is. Met reputaties heb ik geen rekening gehouden.
Wat is een mens?
Wat is een mens?
Een stip op een stip voorbij de zon,
die zelf is zoekgeraakt in het heelal
van melkwegstelsels achter melkwegstelsels.
De mens: waar praat zij van in al die tijd,
aeonen ruimte, zevenmijlen licht
en zeventig maal zeven mijlen niks.
De grote duisternis waarin de dode schimmen
zich dringen naar het schemerachtig licht,
waarin de goden ongeweten ruisen
voorbij de tijd, die ons geblinddoekt houdt.
De mens vindt later vast zichzelf terug
als zij daarop vertrouwt of niet vertrouwt.
Maar al die brede banden tussentijd,
dat is wat mij nu eventjes benauwt.
Paul van de Wiel says
Opvallend is dat Andreas Burnier de mens als “zij” benoemt. Ik heb ook niet echt verstand van de dichtkunst, maar ik weet wel wat bijvoorbeeld Chretien Breukers erover zou zeggen:te expliciet.
Maar dat is niet de enige maatstaf. Het gedicht van J.c. Bloem bijvoorbeeld dat iedereen kent en eindigt met “domweg gelukkig in de Dapperstraat” is ook volkomen duidelijk en wordt wel als een goed gedicht beschouwt. Kortom: criteria voor gedichten zijn moeilijk te omschrijven.
Liliane Waanders says
Volgens mij hoef je geen verstand van gedichten te hebben om uit te leggen waarom Andreas Burnier ‘zij’ gebruikt als ze het over ‘de mens’ heeft.
Dat heeft niets moet poëzie te maken, maar alles met Andreas Burnier. ‘Zij’ weerspiegelt haar wereldbeeld.
Paul van de Wiel says
Dank, Liliane. En sorry voor de spelfout die ik maakte. Beschouwt met een t. Onvergeeflijk. Voortaan zal ik mijn reactie een keer nalezen.