Een keer – en dat is lang geleden – hoefde ik vanwege een vader die op cursus moest zomaar twee weken niet naar school. Als ik tenminste beloofde daar in het zuiden van Duitsland braaf elke dag mijn huiswerk te maken.
Het zuiden van Duitsland was in ons geval Oberammergau, waar sneeuw lag en de zon scheen. Daar zag ik voor het eerst mensen curlen. Ook toen al vond ik het een wonderlijke sport (ik denk niet dat ik het toen al een sport vond). Ook toen al bleef ik ondanks dat toch kijken, naar de ene man of vrouw die zich opmaakt voor een schuif in slowmotion en de twee anderen die klaar staan om in uptempo te bezemen dat het een aard heeft.
Dat bezemen staat voor mij overigens gelijk aan het plukken van dat ene grassprietje dat bij golf een hole in one, two, three, four, five kan beletten. Het lijkt vergeefse moeite, maar het schijnt te helpen.
(Het was in velerlei opzicht een vormend verblijf daar in de sneeuw. Behalve met curlen maakte ik kennis met de Passionsspiele, slot Neuschwanstein, Ludwig der Verrückte, een vlag (de Amerikaanse) die elke avond met veel ceremonieel gestreken werd, kronkelfrietjes en het Bayrischer Dialekt dat zich sindsdien in mijn Duits genesteld heeft. En: ik verzaakte mijn schoolplicht niet.)
Pieter Bruegel de Oudere maakte in 1565 een schilderij – Jagers in de sneeuw – waarop curling gespeeld wordt (al wordt het in de beschrijvingen klootschieten genoemd, maar dat is – althans tegenwoordig – een andere tak van sport). Waar ze het spelen is niet helemaal duidelijk, want hij plaatste zijn personages in een eclectisch landschap.
Maar aangenomen mag worden dat curling – sinds 1998 een Olympische sport – in Schotland is ontstaan. Dat verklaart waarom ze daar zo blij zijn dat de dichter Robert Burns (1759 – 1796) niet alleen een curler was, maar er in minstens twee van zijn gedichten melding van maakt.
In The Vision springen deze regels er uit:
The sun had clos’d the winter day,
The Curlers quat their roaring play…
en in Tam Samson’s Elegy verraadt Robert Burns zijn stiel als volgt:
When Winter muffles up his cloak,
and binds the mire like a rock;
When to the loughs the curlers flock,
Wi’ gleesome speed,
Wha will they station at the cock?-
Tam Samson’s dead!
He was the king of a’ the core,
To guard, or draw, or wick a bore,
Or up the rink like Jehu roar
In time o’ need;
But now he lags on death’s hog-score:
Tam Samson’s dead.
Leave a Reply