‘Amerika aast op snelste pak’, kopte een wakkere krant halverwege december, amper twee weken voordat Nederland opgeschrikt werd door het hele harde schaatsen tijdens het Olympisch Kwalificatie Toernooi (ze zullen toch niet te vroeg pieken?).
De bewuste pakken werden in het grootste geheim ontwikkeld – door vliegtuigbouwer Lockheed Martin, het project kreeg codenaam: Mach 39 – en getest (in een windtunnel, niet tijdens wedstrijden), want ook in de sport wordt tegenwoordig niets meer aan het toeval overgelaten. ‘Er zijn al zo’n 100 ontwerpen in 250 uitvoeringen en maten getest. Under Armour steekt miljoenen dollars in het project. Circa twintig ontwerpers en specialisten in windgeleiding werken bij de kledinggigant in Baltimore aan de Mach 39’, lees ik nu met enig leedvermaak.
Want om die schaatspakken is de afgelopen dagen veel te doen geweest. De Amerikanen zelf zeiden er weinig over (wat wil je, met claims die op de loer liggen), al spraken hun prestaties boekdelen (en ook de lichaamstaal van Shani Davis verhulde weinig. Half december vond hij wat anders: ‘Davis is enthousiast over de pakken, die volgens hem “supersonisch aanvoelen”.’)
Al die miljoenen dollars… weggegooid geld, want uiteindelijk startten de schaatsers weer gewoon in hun oude pakken die al diensten bewezen hebben.
Een pak moet nu eenmaal als gegoten zitten. Zeker als er veel geld voor betaald is.
Kritiek hebben op een pak dat veel geld gekost heeft, is eigenlijk not done. Dat blijkt (ook) uit dit fragment uit Het taaie ongerief van Theo Thijssen:
We hebben de pakjes aan. Moeder is uitbundig in haar tevredenheid. Maar wat zegt dat? Nu eenmaal het geld is uitgegeven, zal moeder natúúrlik geen enkel gebrek aan de pakjes erkennen, die moeten nu toch wel gedragen worden? Ze kàn toch niet zeggen: nou, de pakjes zijn mislukt, dragen gaat niet, we zullen andere kopen! Moeders tevredenheid zegt dus niets.
En als ik Henk daar zo zie staan, in z’n nieuwe kostuum, dan kan ik nog maar één hoop hebben: dat het bij mij nièt zó erg is. Maar ik vrees: want in de blik, waarmee Henk mij beschouwt, lees ik hetzelfde. . . .
Er is iets onzegbaar-vrouweliks aan Henks pakje. Z’n mouwen zitten niet gewoon aan z’n schouders, maar poefen er een stukje boven uit; en verder loopt dan die mouw omlaag op een manier, dat je vanzelf er een fijn dames-handschoentje aan ‘t ondereind verwacht. Henk probeert, door onder aan de mouwen te trekken, die hoge poefjes bij z’n schouders weg te werken – maar nù worden de poefjes nog veel gekker: er komen sierlike golfjes in. . . .
Uit het kraagje stijgt een onwaarschijnlike, dunne en lange hals omhoog, en daar ligt het kraagje zo slap en slordig omheen gevlijd. Henk trekt telkens z’n buisje bij ‘t kraagje omhoog – maar als hij ‘t loslaat, heeft-ie die lange dunne hals weer.
In ‘t midden heeft het buisje ook iets raars: daar is het zo onnatuurlik wijd; en van onderen is het weer nauwer; op die manier is een allermerkwaardigst boerensnit verkregen.
En de broek! Nog nooit heeft een jongen zo’n broek aan gehad. Die broek zìt niet, die broek hàngt onder het buisje uit, de twee pijpen zijn net twee smalle rokken, die naast elkaar bengelen.
‘Draai je ‘es om,’ zegt moeder.
Ik zie Henks achterkant. Dat is helemáál bar: daar bovenaan, waar ‘t kraagje met een punt tegen Henks haar aan kruipt, begint een golvende plooi, die naar onderen toe breder wordt. Henk ziet er van achteren net uit, of een kerel hem aan z’n kraag vasthoudt, en zo ronddraagt. Ik voel van achteren langs de onderkant van mijn buisje; jà, die zit daar óók zo raar omhooggetrokken.
Moeder strijkt over de malle plooi op Henks rug.
‘Keurig, hoor,’ zegt ze, zuchtend.
Keurig! Dat is mij toch te kras:
‘Hoe heten die mouwen ook weer, die aan vrouwenjaponnen zitten, zo’n eind in de hoogte?’ vraag ik onschuldig-weg.
‘Kopmouwen,’ zegt moeder, ‘wij hebben tegenwoordig kopmouwtjes, dat is de mode.’
‘Noù,’ smaal ik bitter, ‘wij hebben óók een pakkie met kopmouwen!’
Henk trekt weer golfjes in de poefjes.
Moeder is verontwaardigd. Hoe ‘k er bij kom? Ik heb altijd wat. Nóóit is het goed. Handenvol geld geef je voor ze uit – tevreden zijn ze nooit. . Nou geen konfektierommel uit de winkel, maar áángemeten pakjes, die als gegoten zitten, en ‘t is nòg niet goed. Trek maar uit, mijn aardigheid is d’r al weer van af. Of nee, trek nog maar niet uit, juffrouw Volkamp komt zo-meteen even kijken, da’s waar ook. Als je dàn je lange tong maar binnen houdt, hoor. Zal het mens dàt nog hebben voor d’r goeiigheid!
Ik zwijg somber; wil me een houding geven, door m’n handen in de zakken van m’n buis te steken. . . . steek mis. De zakken zitten te hoog, je moet je armen helemaal krom houden, wil je met je handen in je zakken lopen!
Ik zie Henk schrikken, en ook naar de zakken van z’n buis tasten. Goeie genade, nou is-ie helemáál goed: dáár heeft ze de zakken in vergeten! Of het ook een naaister-van-lik-me-vessie is!
Nóg een wonder, dat moeder dàt toegeeft: dat in Henk z’n buis de zakken vergeten zijn!
‘Daar zullen we juffrouw Volkamp eventjes mee plagen, hoor,’ zegt ze vrolik, ‘dat ze jou een buisje zonder zakken wou laten dragen.’
‘Noù,’ – zegt Henk – ‘t éérste woord dat-ie zegt, de arme Henk, dat boerenjochie met z’n kopmouwtjes en z’n slordige hals, en z’n rokjes-broek.
Juffrouw Volkamp komt kijken. Eigenlik kón ze niet, want ze had nog een rouwjapon onder handen, haastwerk. Maar ze was zó nieuwsgierig. . . .We moeten naast elkaar gaan staan.
‘Ziet u niets?’ vraagt moeder geheimzinnig.
Juffrouw Volkamp strijkt langs onze kraagjes en over onze schouders langs de mouwen, trekt de buisjes bij ‘t kraagje omhoog; slaat langs onze broekspijpen met d’r vlakke hand; loopt om ons heen, liefkoost de gekke plooi op onze rug, enfin, raakt alle plaatsen, waar een fout in haar maaksel zit, op de beurt aan, en zegt dan tot mijn stomme verbazing: ‘Nee, ‘k zou moeten jokken, als ik wàt zag. Niet om óp te scheppen, maar heus, ‘k geloof niet dat er zie-dàt op aan te merken is. . . .’
Ik steek m’n handen in m’n zijzakken, en denk, dat ze nu wel met ontzetting naar m’n verwrongen armen zal kijken; het is toch duidelik, dat ik angstig ben om aan te zien zo?
‘Nee, ‘k zou moeten jokken,’ zegt juffrouw Volkamp, met een luchtige poging om m’n ellebogen tegen m’n lichaam te duwen.
Moeder staat liefjes te lachen. ‘Kijkt u dan nog ‘es goed, ‘t zit aan het pakkie van Henk.’
Juffrouw Volkamp frommelt weer, op de rij af, aan alle plaatsen waar Henks pakje iets bedenkeliks heeft; dan keert ze terug tot het kraagje, en terwijl ze dat tussen duim en vinger overeind houdt, zegt ze: ‘Bedoelt u dit, hier? Ja, dat heb ik u wel gezegd, als we dàt allemaal willen hebben, zoals ‘t hoort, zal u een boordje voor ze moeten kopen. Om zulke. . . . zulke jòngenshalsies zit een kraagje nooit zo precies glad.’
‘Hier! Da’k geen-eens zàkken heb!’ schreeuwt Henk nu plotseling verontwaardigd.
‘O Gùnst! O Gunst-nog-toe! Nee máár!’ Juffrouw Volkamp laat zich op een stoel vallen, om op d’r gemak uit te lachen. ‘Nee maar! Die is goed. O kijk dat gezicht van die schat, hij kan me wel vergeven van nijdigheid. Wees maar gerust hoor vent, jij krijgt net zo goed zakken als Joop hoor. Hoe kon je moeder ook zo’n domme naaister nemen, hè?’
Moeder zit kalmpjes mee te lachen. . . .
‘’t Is het eerste wat ik doe, als die rouwjapon af is, hoor, voor twee ferme zakken zorgen, Henkeman.’
Ik werk met duidelike moeite mijn ongelukkige handen uit mijn ferme zakken.
‘Net zulke zakken als Joop, hoor,’ zegt juffrouw Volkamp.
Ik. . . . ik zèg bijna wat; maar moeders blik, achter de juffrouw d’r rug om, houdt me in bedwang.
‘’t Heeft anders geen haast,’ zegt moeder luchtig, ‘hij zal d’r niet van doodgaan, als-ie ‘t pakkie ‘n paar dagen zó draagt. Laat u maar gerust werk waar méér-van-dit (een geld-tellend gebaartje. .) aan zit, vóór-gaan, hoor.’
‘O néé,’ zegt juffrouw Volkamp, Henk aanhalerig tegen zich aan trekkend, ‘dan zou onze Henkeman nooit meer goed op me worden, hè?’
Henkeman – ik zie hem ineenkrimpen onder de smaad van zó’n naam – Henkeman worstelt zich zwijgend vrij.
Door al dat gedoe over de schaatspakken van de Amerikanen zou je bijna die andere pakken vergeten. De kleurrijke – clowneske – pakken van de Noorse curlingploeg. Zij hebben een traditie hoog te houden en doen dat dan ook.
Leave a Reply