De tweede gedichtenbundel van Peter WJ Brouwer heet Mascara. Ik heb hem gelezen en wat blijkt? Dat had ik liever niet gedaan. Ik draag geen mascara, maar ben er nog niet uit of de mijne, als ik dat wel had gedaan, zou zijn uitgelopen van het huilen of toch het lachen. Al vrees ik dat ik het overgrote deel toch vooral met kurkdroge ogen las. Niet warm of koud, zulke termen.
Om een deel uit een facebookcomment te citeren dat ik onder de naar mijn smaak veel te positieve recensie van Maarten Buser plaatste: ‘vlak taalgebruik, platte beelden, om zich heen gegrijp naar die twee en vooral geprobeerd poëtisch. Zonder erin te slagen, wat mij betreft.’
Heb geen vrees
Dit wordt geen lange bespreking, vrees niet! Ik heb het met dat comment al samengevat. Bovendien is negatieve reclame ook en vaak zelfs nog beklijvendere reclame. En dat verdient deze bundel geenszins.
Daarom, in volgorde, kort en bondig het volgende.
Vlak taalgebruik
Er staat aan de lopende band enkel en alleen maar wat er staat. Ik houd niet van moeilijkdoenerij, maar zou er alsjeblieft af en toe een klein laagje kunnen worden aangebracht in de gedichten? Nul diepte. En als ik al het vermoeden heb dat er iets meer wordt bedoeld middels subtekst of beeldspraak, begrijp ik er simpelweg geen snars van. En ik heb het geprobeerd. Overigens kan het prima zo zijn dat ik omwille van smaak geen genoegen neem met het veel te kraakheldere taalgebruik, maar neem daarbij in acht dat ik normaliter heel veel kan hebben. Van recht voor z’n raap tot poëzie die nog onbegrijpelijker is dan een Japans dialect. In Brouwers gedichten staat gewoon vaak te weinig, met te veel woorden. En dan durft hij het ook nog eens aan het gedicht Metafoor te besluiten met ‘je ogen waren // als je ogen, / er was geen metafoor’. Need I say anything, need I say more?
Platte beelden
Hiermee kan ik grotendeels teruggrijpen op mijn vorige passage over het vlakke taalgebruik. De setting is continu zo klaar als iets, maar draagt naar mijn idee maar heel zelden bij aan datgene wat gezegd moet worden.
Een debuut
Je trok je wenkbrauwen op tegen de kou
je woorden kwamen met je adem
in mijn handen hield ik boodschappen voor thuis
en in mijn ogen je borsten
in de Blokker zong
Carice van Houten als Lucifer
een debuut
geef ons twee maskers
om aan het sneeuwlicht te ontkomen
Ja, woorden die met iemands adem komen… Wenkbrauwen tegen de kou optrekken, goed, daar zit nog wel potentie in. Maar die boodschappen in die handen en dan, help, in die ogen haar borsten. We gaan nog even naar de Blokker. Daar speelt de debuutplaat van Carice van Houten opeens nog een rol. En die slotstrofe, sorry, maar waarom? Ik vind dit gedicht een voorbeeld van iets in de trant van met het mannelijke geslacht op een setje trommels slaan. Echt.
Om zich heen gegrijp naar die twee
Naar platte beelden en vlak taalgebruik dus. Brouwer lijkt te schrijven onder het mom van ‘als ik er maar zoveel mogelijk bijhaal, zal het wel poëzie zijn zeker’. Veel woorden met weinig zeggingskracht. De drie laatste strofen van Niets lag vast:
(…)
later zal ik bloemen brengen, dacht je
daar zal het beginnen
onderwijl glipte zijn schaduw mee
en streek voor altijd op de achterbank neer
sindsdien ligt de wereld aan je voeten
rol je stenen naar je jeugd, leert hem
hoe je oesters bereidt
Ik bedoel maar. Eigenlijk had ik net zo goed alleen de laatste strofe kunnen citeren. Daar gebeurt in drie regels al zoveel, en tegelijk zo weinig, dat mijn punt me verder wel duidelijk lijkt.
Geprobeerd poëtisch
De lijn in de bundel is vaak ver te zoeken. De poëzie is veelal intermenselijk en als je eens goed nagaat, kunnen dat nog best wel eens dezelfde twee mensen zijn, waartussen de scènes plaatsvinden. Of juist niet, dat zou nog voor een beetje ambiguïteit zorgen. Thematisch is het dus allemaal ook behoorlijk nauw. Met uitstapjes naar diplomaten en Venetië. Geografische termen komen aan bod. Kinderen duiken op. Seks kan niet ontbreken. Er zit meteorologie in. Maar naar een echte rode draad is het toch vooral gissen. En dat stoort.
Zonder erin te slagen
Dus. Jammer.
Leave a Reply