Hè. Leo Vroman overleden. Vanmorgen las ik in Trouw nog een stuk over Die vleugels. ‘Zou Vroman ook ná zijn dood doorschrijven?’, dat was de ondertitel van het stuk van Janita Monna. Wranger nog de titel: ‘Nog steeds verliefd op het leven.’
Leo Vroman op wie leeftijd geen grip had. Leo Vroman die de wetten van het leven leek te tarten.
Een citaat uit het stuk waarin ik hem vanmorgen ‘tegenkwam’: ‘Vromans hoofdthema – het zal niet verbazen – is al geruime tijd de dood, die komt iedere bundel een stapje dichterbij. En Vroman staat ‘m met de springerigheid van een opgewonden kind op te wachten. Niet omdat hij graag dood wil, integendeel. Hij is nog altijd verliefd op het leven. Niettemin, als wetenschapper is Vroman nieuwsgierig naar hoe hij zal gaan, en wanneer. Want 98 of niet, hij wil toch het liefst sterven op een zelfgekozen moment en niet door een willekeurige ramp te vroeg worden weggerukt.’
Er staat een mooi gedicht in Trouw dat precies dat uitdrukt. Maar ik geef nu de voorkeur aan dat het eerste gedicht dat ik uit mijn hoofd wilde leren:
Vrede
Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met zijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
Sinds ik mij zo onverwacht
in een taxi had gestort
dat ik in de nacht een gat
naliet dat steeds groter wordt,
sinds mijn zacht betraande schat,
droogte blozend van ellende
staan bleef, zo bleef stilstaan dat
keisteen ketste in haar lenden,
ben ik te dicht en droog van vel
om uit te zweten in gebeden,
kreukels knijpend evenwel,
en ‘vrede’ knarsend, ‘vrede, vrede’.
Liefde is een stinkend wonder
van onthoofde wulpsigheden
als ik voort moet leven zonder
vrede, godverdomme, vrede;
want het scheurende geluid
waar ik van mijn lief mee scheidde
schrikt mij nu het bed nog uit
waar wij soms in dromen beiden
dat de oorlog van weleer
wederkeert op vilte voeten,
dat we, eigenlijk al niet meer
kunnend alles, toch weer moeten
liggen rennen en daarnaast
gillen in elkanders oren,
zo wanhopig dat wij haast
dromen ons te kunnen horen.
Mag ik niet vloeken als het vuur
van een stad, sinds lang herbouwd,
voortrolt uit een kamermuur,
rondlaait en mij wakker houdt?
Doch het versgebraden kind,
vuurwerk wordend, is het niet
wat ik vreselijk, vreselijk vind:
het is de eeuw dat niets geschiedt,
nadat eensklaps, midden door een huis,
een toren is komen te staan van vuil,
lang vergeten keldermodder,
snel onbruikbaar wordend huisraad,
bloedrode vlammen en vlammend
rood bloed, de lucht eromheen behangen
met levende delen van dode doch
aardige mensen, de eeuwlange stilte voor-
dat het verbaasde kind in deze zuil
gewurgd wordt en reeds de armpjes opheft.
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
Dat uit het hoofd leren is niet helemaal gelukt, maar ‘kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen’ staat in mijn geheugen gegrift.
Ik denk dat doorschrijven na de dood zelfs Leo Vroman niet gegeven is. Terwijl juist zijn bevindingen als dichter/bioloog van onschatbare waarde zouden zijn.
Paul van de Wiel says
Leo Vroman, de enige dichter waarvan ik een opdracht heb staan in een dichtbundel. En waarvoor ik door weer en wind moest. Het was mijn favoriet. En dat blijft ie.