Toen ik tot bibliothecaris werd opgeleid, stond de automatisering van de uitleenadministratie nog in de kinderschoenen. Sterker nog: wij werden nog onderwezen in de verschillende manieren om handmatig bij te houden wie wat leende en hoe die kaartjes vervolgens zo doelmatig mogelijk te ordenen. Doelmatig met het oog op een zo foutloos mogelijke bedrijfsvoering waarin conflicten met leners tot een minimum beperkt werden.
Mechanisering was een eerste stap op weg naar echte efficiëntie. Maar met het vastleggen van wie wat leende op microfilm ontstonden vragen waar wij, bibliothecarissen in opleiding, ons voordien nog nooit over gebogen hadden. Wat als de politie in het kader van een moordonderzoek de uitleengegevens op kwam vragen om na te gaan of er onder de leners wellicht iemand zat die een boek gelezen had met die moord tot gevolg? Moesten wij bibliothecarissen dan de privacy van onze klanten beschermen, of dienden wij in het algemeen belang de politie welwillend tegemoet te treden en de politie inzage geven in de uitleenadministratie?
Het waren discussies met een hoog hypothetisch gehalte, waarin als je het gesprek maar lang genoeg liet duren alle argumenten voor en tegen uiteindelijk wel genoemd werden.
Wat nooit uitgesproken werd, maar waar we allemaal dus schijnbaar voetstoots vanuit gingen, was dat woorden tot daden aan kunnen zetten.
De vraag die niet gesteld werd, was in hoeverre de schrijver verantwoordelijk is voor de daden die uit zijn woorden voortvloeien.
Het is met enige weemoed dat ik tijdens het lezen van Het scheermesje een handleiding: zes spiksplinternieuwe en enkele klassieke toepassingen – een verhaal uit de bundel En dan komen de foto’s van A.H.J. Dautzenberg – aan de onschuld en de naïviteit van toen moest terugdenken.
Leave a Reply