‘Op 1 juli 1963, tegen acht uur in de ochtend, liep Gerard door de oude binnenstad van Amsterdam zijn toekomst tegemoet’, schrijft Annejet van der Zijl in de biografie Gerard Heineken: de man, de stad en het bier.
Die datum heeft Annejet van der Zijl niet willekeurig gekozen – ik kan met niet voorstellen dat Gerard Heineken precies op die dag op dat uur daar liep – want 1 juli 1963 niet zomaar een dag, en dat blijkt uit de zinnen die volgen:‘Het was nog koel, maar het beloofde een warme, zelfs wat broeierige zomerdag te worden. Niet alleen voor hem, maar ook voor Nederland was dit een betekenisvolle dag, want op deze datum schafte Nederland als een van de laatste staten ter wereld de slavernij af.’
Gerard Heineken staat op 1 juli 1963 op het punt een kleine bierbrouwerij in het centrum van Amsterdam over te nemen. De plantages die de familie Heineken in Suriname en Berbice bezat waren al jaren voordien van de hand gedaan.
Ook dat laatste vermeldt Annejet van der Zijl natuurlijk niet voor niets. In haar biografie portretteert zij Gerard Heineken als een innovatief zakenman met oog voor de medewerkers die een groot deel van het werk moesten doen.
De datum waarom Nederland officieel de slavernij afschafte heeft in Gerard Heineken: de man, de stad en het bier een symbolische functie.
Het afschaffen van de slavernij fixeren op een datum suggereert dat er van het ene op het andere moment een eind aan kwam en de (machts)verhoudingen tussen mensen hersteld, voor zover van herstel sprake was, want juist omdat er onderscheid gemaakt werd, werd het moreel verdedigbaar geacht om slaven te houden.
Omgekeerd is het natuurlijk ook niet zo dat iedereen zich tot het moment dat de slavernij werd afgeschaft schuldig maakte aan het hebben en houden van mensen in gevangschap of het daar mee eens was.
Alexandrine /Alexine Tinne – een van O’Hanlons Helden in de tweede serie van het gelijknamige televisieprogramma – was geschokt toen ze in 1862 ten zuiden van Khartoum in aanraking komt met slavenhandel. In In het spoor van de grote ontdekkers: O’Hanlons helden citeert Marc Argeloo uit een brief die ze naar aanleiding van die eerste confrontatie naar haar nicht Jetty stuurt (ik gebruik hier een langer citaat uit Een Haagsche dame in de Sahara: het avontuurlijke leven van Alexandrine Tinne 1835-1869 van J.G. Kikkert):
‘Alle Arabische handelaren en het merendeel van de Europeanen hebben zogenaamde lijfwachten die allen slavenjagers zijn, die de dorpen verbranden en alles roven wat zij tegenkomen. Zij verzamelen honderdtallen negers in schepen waarin zij in het geheim verborgen worden om ze zo binnen te smokkelen in de staten van de onderkoning. Want ofschoon de wet tegen de slavernij in die streken van nu en gener waarde is, moet men toch de schijn aannemen daaraan te gehoorzamen. Maar hier geschiedt alles zonder de minste schamte en daar de handel dit jaar bloeit, was de hele oever bedekt met grote donkere plakkaten. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat dat vlak teken elkaar aangebonden negers waren, die op deze wijze gemakkelijk te bewaken waren. Allen waren naakt en de mannen droegen om de nek zware kettingen die zij niet alleen optillen konden. Maar wat ons nog het meest trof, was hun magerte, onbeschrijflijk. Heb je wel eens zo’n bedelaar gezien die een arm of been vertoont, waarvan de huid op het bot gekleefd zit? Nu, zo waren deze negers ook, hun ledematen leken op insectenpoten, het was afzichtelijk.’
Alexandrine Tinne is niet alleen onder de indruk, ze besluit iets te doen en koopt zes slaven vrij. Iets dat ze volgens J.G. Kikkert beter niet had kunnen doen, want daarmee wordt ze medeplichtig aan misstanden die ze verafschuwde:
‘De machtige slavenhandelaars, die hier heersten als kleine koningen, hebben in de aanwezigheid van deze Europese vrouwen blijkbaar geen groot gevaar voor hun positie gezien. Vermoedelijk wisten ze ook niet goed wat ze met hen aan moesten. Zij zullen wel gedacht hebben, dat hun activiteiten in Europa bekend genoeg waren en dat ze tot dan toe nooit iets gemerkt hadden van pogingen om aan deze slavenhandel een einde te maken. Er waren wel wetten tegen, maar alleen op papier. Deze – in hun ogen – wonderlijke reizigsters waren zeker niet in staat – en ook niet bereid – in deze toestand verandering te brengen. Het was daarom veel verstandiger hen met rust te laten en en zelfs vriendelijk te behandelen dan om hen op de een of andere manier lastig te vallen of zelfs uit de weg te ruimen. Dat laatste zou in die streken geen probleem zijn geweest, maar het zou opschudding in Europa kunnen veroorzaken.
De dames Tinne hebben zelfs bewezen dat deze zienswijze juist was. Bij hun eerste kennismaking met de naakte werkelijkheid van de slavernij waren ze geschokt. Ze lieten hun hart spreken en kochten een paar slaven vrij. Als ze hun verstand hadden gebruikt, zouden ze dat wel uit hun hoofd gelaten hebben, want hierdoor maakten ze zich medeplichtig. Het kopen van slaven was volgens de wet even strafbaar als het verkopen. Maar al gauw schijnen Henriëtte en haar dochter min of meer aan deze toestanden gewend geraakt te zijn, en beschouwden ze de droevige aanblik van deze lijdende en geketende mensen als iets dat bij het land hoorde. In sommige opzichten hadden moeder en dochter een groot aanpassingsvermogen.’
In de afleveringen over Alexandrine / Alexine Tinne van O’Hanlons Helden stuit Redmond O’Hanlon als hij in het spoor van deze Haagsche ontdekkingsreizigster reist niet alleen misstanden uit het verleden maar ook op hedendaagse slavernij.
Hij spreekt in de serie met Jok Madut Jok, staatssecretaris van cultuur en erfgoed van Zuid-Sudan. Zij promoveerde op slavernij rond Bahr el- Ghazal in 1983, ten tijde van het uitbreken van de oorlog tussen noordelijk en zuidelijk Sudan.
In In het spoor van de grote ontdekkers: O’Hanlons helden staat dat ook Redmond O’Hanlon zich schaamt: ‘Hij vindt het lichtelijk gênant dat hij zich interesseert voor twee westerse reizigsters die hier 150 jaar geleden rondtrokken, terwijl de lokale bevolking gebukt ging onder de terreur van de slavenhandel.’
Als hij de plek bezoekt waar zich halverwege de negentiende eeuw het slavenkamp bevond, verliest het verhaal van de dames Tinne – Alexandrine reisde met haar moeder – voor hem zijn glans: ‘Het voelt verschrikkelijk hier. Het is een vreemde reactie, maar zo is het. De dorpsbewoners komen hier nooit. Volgens Peter is deze plek vervloekt door alle afschuwelijke gebeurtenissen.’
De slavernij is afgeschaft, maar niet voorbij.
Dit is de laatste van vier stukken die verschenen op de zaterdagen dat Hoe duur is de suiker, de serie naar het boek van Cynthia McLeod werd uitgezonden (hier, hier en hier de eerste drie stukken).
Leave a Reply