Dat de deze week overleden Hugo Brandt Corstius behalve wiskundige en taalwetenschapper ook mierenvriend was, zullen maar weinigen weten. Maar hij was het wel. En hij schreef er ook over. Het langste hoofdstuk in Mensenarm dierenrijk gaat over mieren.
Kent u de ‘googlemier’? Nee, wij – Hugo Brandt Corstius en ik – nemen u niet in de maling. De ‘googlemier’ – proceratium google bestaat echt, is 3 mm groot: ‘in 2005 door Brian Fisher op Madagascar ontdekte mier die leeft van spinneneieren en die dus veel tijd verliest met zoeken, net als iemand die googelt. Fisher noemde de mier zo om samenwerking tussen Google en mierenzoeker te verkrijgen’, dat laatste staat ergens anders net even anders, dat heb ik net even ge…).
Dat hoofdstuk – het heet simpelweg Mieren en begint met twee regels Leo Vroman: ‘De groei bestaat vooral uit klein / maar volmaakt te willen zijn’ – bevat behalve een opsomming van soorten ook een beknopt overzicht van hoe de mier zich in de literatuur manifesteert en een verklaring voor de liefde van de mens voor mieren.
Daarbij neemt de liefde van die ene mens, Hugo Brandt Corstius, voor alle mieren een voorname plaats in. Die (voor)liefde heeft alles te maken met de ‘overeenkomsten’ tussen mieren en computers:
‘Zolang ik mij kan herinneren ben ik gebiologeerd geweest door mieren en gefascineerd geweest door computers, vroeger rekenmachines genoemd. Mieren en computers werken feilloos, efficiënt, en zonder gezeur. Ze zijn altijd binnen een paar jaar dood of stuk, zodat je weer nieuwe exemplaren moet vangen of kopen. Er is één ding dat je als simpel mens maar niet snapt: hoe werken ze? En waarom doen die beesten en die dingen het zo als ze het doen? De mieren lijken stom en slaafs als computers en de computers lijken ijverig en onvermoeibaar als mieren. Een mier van vijfduizend jaar geleden ziet er net zo uit als een mier die nu leeft. Een computer van vijftig jaar geleden ziet er totaal anders uit als een computer van nu.Ik vond het heel leuk om te lezen dat als een mier ergens buiten een lekkernij had gevonden die alleen door vier mieren naar het nest gedragen kon worden, hij er dan drie andere manieren bij riep. Kon hij tot drie of vier tellen? Hoe ging dat roepen? Waarom komen er geen zes aanrennen? Zit er in het nest een chef die tegen drie mieren zegt: “Jullie drieën moeten naar buiten om te sjouwen”? Weet die vinder wie die andere drie zijn? Hebben mieren namen? Mogen alle vier de dragers hun prooi zelf opeten? Ik was het niet eens met Mark Twains kijk [hoe Mark Twain het zag, staat ook in dat hoofdstuk, lw; dit is wat Mark Twain zoal schreef over mieren]op het gedrag van mieren, maar ik was wel erg nieuwsgierig hoe al die kleine hersentjes samen zo slim waren.’
Het mooiste boek over mieren is volgens Hugo Brandt Corstius Die siel van die mier van Eugène Marais:
‘Onzin schrijven die mensen aan het denken zet, dat is vaak nuttiger dan zomaar waarheden neerzetten. Die siel van die mier lees je even enthousiast als een spannende roman. De waarnemingen, de ideeën en de redeneringen van Eugène Marais mogen voor een groot deel onjuist zijn, zij zijn wel prachtig. Ik geef er twintig. De twintig uitroeptekens aan het eind van elke opmerking zijn mijn enige commentaar: “niet waar maar wel geestig en goed gevonden”.’
Waarna Hugo Brandt Corstius inderdaad twintig opmerkingen citeert, alle voorzien van een uitroepteken.
‘Met deze twintig uitroeptekens wil ik helemaal niet wat Eugène Marais bedacht en opschreef belachelijk maken. In tegendeel. Ik zou trouwens ook twintig volkomen juiste en verrassende citaten van hem kunnen geven.’
Waarna vier voorbeelden volgen.
Hugo Brandt Corstuis was niet de enige die onder de indruk was van Eugène Marais’ Die siel van die mier. Maurice Maeterlinck plagieerde hem schaamteloos. Brandt Corstius maakt er melding van. David Van Reybrouck wijdde er een heel boek aan: De plaag: het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika.
Aan het eind van het hoofdstuk – als hij het net gehad heeft over een tocht langs Bergense mierenhopen – bekent Hugo Brandt Corstius een bêtise:
‘Een keer heb ik iets onvergefelijks stouts gedaan: de grote bruine enveloppe [waarin de kopij van ‘zijn opvoeder’ voor het Algemeen Handelsblad zat, lw] geopend en er een verhaaltje, dat over mieren ging, bij gedaan. Ik had dat stuk zelf stiekem getikt op een schrijfmachine die in het appartement van de moeder van een schoolvriend, Alain du Perron, stond. In mijn herinnering was de titel van het artikel “Hopen in Bergen”, maar ik weet niet meer welke schuilnaam ik er onder zette. Ik heb het krantenknipsel van die zaterdag uit 1949 of 1950 niet meer, maar in het archief van NRC Handelsblad moet mijn eerste verhaal over mieren te vinden zijn.’
Bijna had ik dit citaat niet met een punt maar met een uitroepteken besloten.
Hugo Brandt Corstius is niet meer, en dat is ‘niet leuk’.
Leave a Reply