Vandaag vijf jaar geleden overleed Patricia de Martelaere, maar dat ik vandaag de dag volop verdiept ben in haar werk heeft daar niets mee te maken. Volgende week word ik geacht in de leesclub die ik leid zinnige dingen te zeggen over Het onverwachte antwoord, haar laatste roman, verschenen in 2004. Vandaar dat ik haar boeken één voor één en soms met meer dan één tegelijk uit de kast pluk, waar zij huist tussen Eric de Kuyper en Paul de Wispelaere (zo heb ik dat ooit geleerd: tussenvoegsels in de namen van Vlamingen dien je bij het alfabetiseren te respecteren).
Die roman is voor velerlei interpretaties vatbaar – en toch ook weer niet (maar er was haar zoveel aan gelegen dat zij begrepen werd, dat ze haar bedoelingen toelichtte in een schrijven aan haar redacteur Reinjan Mulder), maar behalve liefde en passie als manifestatie van het leven speelt ook de dood een grote rol.
In het werk Patricia de Martelaere is de dood – direct en indirect – veelvuldig aanwezig. Haar Titus Brandsma Lezing – uitgesproken in 2001 – is helemaal aan de dood gewijd. In Wie is er bang voor de dood? verkent zij de status van de dood. Als de dood het absolute einde is, is vrees op zijn plaats. Maar als sterven terugkeren is, verklaart dat een verlangen naar.
In heldere bewoordingen onderzoekt zij waar de dood voor staat. Maar eerst wijdt ze woorden aan ‘een geslaagd leven’:
‘De voorstelling die daarbij opkomt is die van een imaginaire finish, die eens en voorgoed wordt overschreden, waarna de winnaar voor de rest van zijn leven op zijn lauweren kan blijven rusten. Nochtans zijn er de wijze worden van Solon, geciteerd en becommentarieerd door de nog wijzere Aristoteles, dat men zich beter zou onthouden van ieder oordeel over het geluk of het succes van een mens alvorens deze zijn levenseinde heeft bereikt. Maar dan nog blijft het de vraag of het levenseinde van een mens hoe dan ook opgevat kan worden als een finish waar hij als winnaar arriveert. Het lijkt er veeleer op alsof deze finish van ons allen volmaakt evenwaardig verliezers maakt, en van het leven dat eraan voorafgaat – of dat nu in armoede of in weelde werd doorgebracht, in succes of in miskenning – een zuivere nuloperatie. Kan een leven, in het licht van de dood, ooit werkelijk succesvol worden genoemd?’
Loslaten neemt in Wie is er bang voor de dood? een belangrijke plaats in.
‘De vraag blijft waarom mensen er hoe dan ook naar zouden streven een dergelijke toestand van “verzaking” of “onthechtheid: te bereiken. Het antwoord is, paradoxaal genoeg, dat zij daar in hun diepste wezen alleen maar wel kunnen bij varen. Verzaken aan het eigenbelang is in ons eigen belang: we zullen minder krampachtig zijn in onze strevingen en minder lijden onder onze mislukkingen. Daarbij komt dat we een tikkeltje beter zullen voorbereid zijn op het Grote Verlies dat ons allen – succesvol of niet – te wachten staat: eerst het onvermijdelijke verlies van tallozen die ons dierbaar zijn en ten slotte het verlies van wat ons het allerdierbaarst is: ons eigen zelf – al dan niet na een pijnlijk aftakelingsproces.’
Patricia de Martelaere schreef Wie is er bang voor de dood? niet vanuit een traditionele – in haar geval katholieke – geloofsopvatting over het toeleven naar de dood:
‘Om te “geloven” moet men dus geenszins het bestaan veronderstellen van hogere, goddelijke wezen of zelfs maar van bovennatuurlijke krachten – het volstaat te vertrouwen op de kracht van het loslaten, waarvan de effecten, alles welbeschouwd, zowel op het psychische als op het fysieke vlak alom waarneembaar zijn. De bangelijke vraag of dit loslaten dan wel zal worden beloond – en door wie, en wanneer – is in feite een volkomen misplaatste vraag, omdat het loslaten zelf de beloning, de redding en de grootste gelukzaligheid blijkt te zijn. En dit laatste is niet iets wat op zijn beurt moet worden “geloofd” – het is niet meer of minder dan een eenvoudig ervaringsgegeven. “Geloven” staat dus ook niet tegenover “zeker weten” zoals een hoopvol vermoeden staat tegenover iets wat bewezen kan worden: de kracht van geloof kan namelijk wel degelijk worden bewezen. Wie eenmaal heeft leren zwemmen, desnoods alleen maar in ondiep en rustig water, weet met zekerheid en boven iedere twijfel verheven dat hij, in principe, kán zwemmen. (…) En toch vormt deze zekerheid geen feilloze of levenslange garantie: we weten dat we kúnnen zwemmen, maar niet hoe goed of hoe lang, en evenmin weten we welke woeste wateren ons in onze levensloop nog te wachten staan, waarin we het misschien toch niet zullen halen.’
Waarna ze de anekdote vertelt over Confucius – ‘die op zoek was naar het Tao van ieder ding’, Wie is bang voor de dood? verraadt de belangstelling van Patricia de Martelaere voor het taoïsme ( belangstelling die uitmondde in Taoïsme: de weg om niet te volgen) die een man in bij een waterval in de stroom zit springen en tot zijn verbazing een eind verder ongedeerd weer boven ziet komen.
‘De boodschap is: meegaan met de stroom, of het nu de stroom van het leven is of die van de dood. Wat bang is voor de dood is hetzelfde in ons als wat in het zwembad de kant niet durft los te laten. De “ziel” – zouden we misschien kunnen zeggen – is dat wat wil loslaten. Daarom verlangt ze misschien wel naar de wijdse bandeloosheid van de dood.’
Paul van de Wiel says
“Wat bang is voor de dood is hetzelfde als wat in ons de kant niet durft los te laten in het zwembad”
Dit is een onlogische vergelijking omdat het in beide gevallen de angst voor de dood betreft. Zij vergelijkt angst voor de dood met angst voor de dood. Beter kun je de dood vergelijken met het afscheid van een bemind persoon, of het instorten van je wereld rondom je, zoals nu in bijv. Syrië.
Liliane Waanders says
Ik lees wat Patricia de Martelaere schrijft anders. Wie oog in oog met de dood niet durft te vertrouwen op de kracht van het loslaten – en niet ziet dat het loslaten de beloning zelf is – klampt zich aan het leven vast zoals iemand die weet dat hij in principe kan zwemmen toch de veiligheid van de rand van het zwembad blijft koesteren.