Gisteren werd in Gent Jan Hoet begraven. De belangstelling was groot. Ook van mensen die niet tot zijn inner circle behoorden. Jan Hoet was een grote meneer, vandaar. En bij grote meneren horen bidprentjes van formaat. Te groot om in een binnenzak te steken, te groot voor een handtas bleef Jan Hoet eenieder na afloop van de mis aankijken.
Jan Hoet koos zelf het beeld en de tekst. Zijn portret is dat van Marlene Dumas. Eén van haar portretten van hem.
Ik ken er nog een. Minder flatteus, gemaakt in Kassel, tijdens de Documenta IX toen Jan Hoet de curator was en Marlene Dumas er op zijn uitnodiging exposeerde. Hologig tekende ze hem toen, zoals ze wel meer mensen de ogen uitrukte.
Jan Hoet koos dat andere beeld. Bij nader inzien: Jan Hoet kijkt niemand aan. Hij kijkt naar binnen.
De woorden die hij koos schreef Roland Jooris voor hem, maar niet voor deze gelegenheid. Ik denk dat ze gaan over overal kunst (in) kunnen zien en dus gaan ze over Jan Hoet.
MUSEAAL
Voor J.H.
Nergens een plek
voor de rusteloze. De kunst
komt nooit meer thuis, haar schuilplaats
kent geen tijd
Voor elke hinderlaag
een hink-stap-sprong, een
waagstuk in het durvend
donker
Hoeveel klanken glijden
uit, hoeveel stoornissen suizen
nog na: we strelen schrille
snaren
Een scheur heeft schoonheid
in het doek gekerfd, op straat
ligt als verstomd een colablikje
tot sculptuur geschopt, het Niets
vraagt om een sokkel
We kwelen dissonanten
in de bomen nu het later
wordt en aan het avondmeer
de waanzin van de maan
zich weer in ons
weerspiegelt
(uit: De contouren van het verstrijken (2008)
Woorden die klinken.
Vanwege Poetry International bestaat er een vertaling van, van Astrid Alben:
MUSEOLOGICAL
For J.H.
There is no place
for the restless. Art
will not come home again,
its hiding-place knows no time
For every ambush
a hop, step and a jump, a
hazardous stint in the daring
dark
How many notes lose
their footing, what turmoil
soughs on: we caress shrill
strings
A rip has gouged out
beauty in canvas, in the street
a can of coke kicked
into a sculpture lies muted,
Nothing asks for a plinth
We croon dissonances
in the trees now it is getting
late and on the evening lake
the madness of the moon
once again is mirrored
in us
Leave a Reply