Over een voettocht door de kou – Werner Herzog
Ik kocht heel wat retourtjes Parijs en toch zijn de keren dat ik echt in Parijs geweest ben op de vingers van één hand te tellen. Het Gare du Nord mag dan voor de Thalys het eindpunt zijn, ik moest bijna altijd verder. Van daar nog drie kwartier zuidwestwaarts met de RER B richting Saint-Rémy-lès-Chevreuse.
Ook voor Werner Herzog (regisseur) is Parijs niet het feitelijke doel van zijn reis als hij onder barre omstandigheden van München naar Parijs wandelt. Zijn wandelen is een manifestatie van magical thinking: zolang hij loopt zal filmhistorica Lotte Eisner niet sterven:
‘Lotte Eisner mag niet sterven, ze zal niet sterven, dat laat ik niet toe. Ze zal niet sterven, dat zal ze niet. Niet nu, dat mag ze niet. Nee, nu sterft ze niet, omdat ze niet sterft. Mijn stappen zijn stevig. En nu beeft de aarde. Als ik loop, loopt er een bizon. Als ik rust, rust er een berg. O wee! Ze mag niet. Ze zal niet. Als ik in Parijs kom leeft ze. Het zal niet anders zijn, omdat het niet mag. Ze mag niet sterven. Later misschien, als wij het toestaan’,
schrijft hij op 23 november 1974, de dag van zijn vertrek, in Over een voettocht door de kou: München-Parijs 23/11 tot 14/12 1974 / Vom Gehen im Eis.
Werner Herzog heeft alleen het hoogstnoodzakelijkste bij zich en ziet onderweg af van elke vorm van luxe. Hij loopt als in trance en is zich tijdens zijn gang door het landschap hyperbewust van omgeving, beweging en geluid, en van de verlatenheid.
Hij brengt haar tijdens zijn tocht maar een paar keer ter sprake brengt, het zijn zinnen als mantra’s:
‘Lotte Eisner, hoe zou het met haar zijn? Leeft ze nog?’ (26 november)
‘Gevoel van volkomen zinloosheid. Leeft Lotte Eisner nog?’ (4 december)
Als Werner Herzog drie weken nadat hij vertrokken is in Parijs aankomt, leeft Lotte Eisner nog – en dat zal ze nog negen jaar blijven doen.
Hij bezoekt haar en tijdens die ontmoeting blijft het hallucinante in stand.
‘Ik was verlegen en legde mijn pijnlijke benen omhoog op een tweede stoel die zij mij toeschoof. Door mijn verlegenheid kwamen er woorden in mijn hoofd op en omdat de situatie toch al merkwaardig was zei ik ze tegen haar. Samen, zei ik, zullen we vuur koken en vissen tegenhouden. Toen keek ze mij aan en glimlachte heel aardig en omdat ze weet dat ik iemand was die te voet ging en derhalve onbeschermd, begreep ze me. Een aardig, kort ogenblik lang ging er iets milds door mijn dodelijk vermoeide lichaam heen. Ik zei, doet u het raam open, sinds een paar dagen kan ik vliegen.’ (14 december)
Het weer heeft hem niet weerhouden.
IJs en weder dienende. Zelden is het van toepassing, al vreest elke treinreiziger de eerste sneeuw van het seizoen. Eerste sneeuw zette ooit een eerste afspraak onder druk. Met vier uur vertraging kwam ik in Leuven aan. Andere eerste sneeuw deed mij drie keer stranden in één nacht. Over een reis van drie kwartier deed ik 510 minuten.
Dat was nog niets vergeleken bij de ommelandse reis die ik in februari 2010 moest maken omdat door een treinongeval bij Buizingen een deel van het traject Parijs-thuis gestremd was.
Op de dag van vertrek is het nog volop winter. Sneeuw verzamelt zich rondom de wielen van mijn zwaar beladen rolkoffertje als ik de heuvel afloop richting het station van de RER. Ook mijn rugzak weegt (nog) meer dan normaal. Komende zomer wordt er verhuisd, ik ontferm mij nu alvast over boeken – een kilo of veertig – die straks overbodig zijn.
Dat ik ondanks de aangepaste route maar één keer extra moet overstappen is een geruststellende gedachte. Mijn enige angst is dat de lift het niet doet, vanavond als ik thuis kom. Dan moet ik zeven keer dertien treden klimmen.
Ruim op tijd arriveer ik op het Gare du Nord, waar ik dit keer dus niet de Thalys naar Amsterdam moet hebben, maar de snelle trein naar Lille-Flandres. Ook dat deel van de reis verloopt geheel volgens plan, waardoor ik op dat station bijna twee uur moet wachten op de trein naar Antwerpen. De lust om behangen met gewicht de stad tegemoet te lopen ontbreekt. Ik behelp me met het uitzicht dat ik vanaf verschillende bankjes heb.
Ik ben niet de enige die gedwongen en met veel bagage via Lille reist. Het is passen en meten om ons en onze bagage in één intercity naar Antwerpen-Centraal te krijgen, maar het lukt. We vertrekken precies op tijd.
Als het goed is stopt deze trein na Lille-Flandres acht keer – Roubaix, Tourcoing, Moeskroen, Kortrijk, Gent-Sint-Pieters, Lokeren, Sint-Niklaas en Antwerpen-Berchem – voor we over twee uur in Antwerpen-Centraal aankomen en ik over moet stappen op de internationale trein naar Nederland.
Als het goed is duurt niet lang. Zodra we op Belgisch grondgebied zijn stopt de trein. Niet vanwege het weer, maar omdat het spoorwegpersoneel actie voert. Het protesteert tegen het uitblijven van de toezegging dat maatregelen getroffen gaan worden die ongelukken zoals dat van eergisteren moeten voorkomen.
Het stoppen op een station in the middle of nowhere – al komt de naam me bekend voor, ik denk vanwege de ene of een andere voorjaarsklassieker – is, zoals achteraf zal blijken, nog maar het begin van een dag vol verrassingen. Even later moeten we op een even klein stationnetje allemaal, en onze bagage ook, de trein uit.
Als je goed luistert, hoor je dat er alternatieven worden omgeroepen, maar niemand durft de gok te wagen. De meesten van ons zijn ervaren treinreizigers, maar dit is terra incognita. Niemand heeft de spoorwegkaart van België paraat.
We wachten op goed geluk en doden de tijd met gesprekken waarin we qua ervaring niet voor elkaar onder willen doen. Het vriendelijke verzoek om zo snel mogelijk onze plaatsen weer in te nemen omdat de trein gaat vertrekken – alsof het onze schuld is dat de trein vertraging heeft – komt toch nog onverwacht. Verhalen die niet aan hun climax toekomen, blijven eenzaam achter.
In Gent moeten we er weer uit. We putten hoop uit de aankondiging dat de trein naar Antwerpen anderhalf uur vertraging heeft. Een vertraagde trein is een trein die rijdt…
Niemand wil ergens anders dan op het perron dat boven de stad uitsteekt, waardoor het daar extra ijzig koud is, op die trein te wachten. Niemand wil die trein missen.
Heel veel meer speling dan die anderhalf uur is er niet, willen we in Antwerpen niet aangewezen zijn op de laatste trein. Hoewel de trein maar een kwartier extra vertraging heeft boven op de aangekondigde anderhalf uur zit ik niet rustig meer. Als de internationale trein vertrekt, is dat om 20.00 uur. Dat betekent dat we maar een paar minuten speling hebben – als de aankomsttijden die op de lichtbalk boven de schuifdeuren aangegeven worden kloppen. Ruim voor Antwerpen sta ik klaar om een sprintje te trekken.
Vijf minuten heb ik om met al mijn bagage af te dalen in het verbouwde station van Antwerpen, want de trein naar Amsterdam zal op tijd vertrekken, klinkt het trots en verheugd door de luidsprekers. Terwijl ik in opperste concentratie mijn in bergschoenen gehulde voeten van tree naar tree verplaats, zie ik iets de trap af stuiteren waarvan ik me pas later realiseer dat het een van de wieltjes van mijn rolkoffertje is.
Tijd om te recupereren. Ik mag één uur en vijf minuten rustig zitten – tussen mijn opgestapelde bagage – voor ik er in Rotterdam uit moet. Maar dan kraakt de omroepinstallatie. ‘Gelieve ons te verontschuldigen’. De toiletten zitten verstopt en dat is voor de hoofdconducteur reden om Dordrecht de eindbestemming van deze trein te laten zijn.
Wij zijn allemaal moe, maar hebben nog net genoeg energie om ons enorm op te winden. Iedereen is van harte bereid om zijn/haar plas op te houden als dat betekent dat de trein toch naar Amsterdam mag.
In Dordrecht moeten er weer trappen beklommen worden. Te veel trappen, want er is een misverstand over het spoor waarop de trein die we allemaal willen halen vertrekt.
Me zorgen maken over aansluitingen en de laatste trein doe ik niet meer. Ik vertrouw er maar op dat de NS de verplichting om te zorgen dat ik thuis kom nakomt.
Het is heel ver na middernacht, na enen zelfs – ik ben de vorige dag om negen uur uit het dorpje ten zuidwesten van Parijs vertrokken – als ik met al mijn spullen op het station van de plaats waar ik moet zijn uitstap.
Nog één kilometer en dan ben ik thuis. Twaalf minuten doe ik daar gemiddeld over. Nu lijkt er geen einde aan te komen. Mijn koffertje rolt niet. Het wieltje dat nog over is loopt vast. Daar waar geen wieltje meer zit, boort de as zich in de sneeuw. Mijn rugzak is zwaar zwaarder zwaarst en hoe ik mijn kleine rugzakje met daarin behalve een laptop ook nog een stapel boeken moet dragen weet ik niet meer. Links… Rechts… Ik hang hem aan mijn hoofd, maar dat wil ook niet. Ik mag om de honderd meter rusten. Het helpt niet, maar ik geraak thuis.
Thuis, waar de lift het niet doet. En dus sleep ik eerst mijn rugzak naar de eerste verdieping. Daarna de rolkoffer. Dan de andere rugzak. En dan brengt ik alles in draagbare porties naar boven. Zes keer dertien treden op. En dan weer zes keer dertien treden af voor de volgende lading. En dat een keer of negen.
Dan ga ik slapen. En na het slapen ga ik boodschappen doen.
De lift doet het.
Over een voettocht door de kou
Werner Herzog (vertaling: Ronald Jonkers)
met een inleiding van Tommy Wieringa
Amsterdam : Prometheus, 2006
ISBN 978-90-446-0883-5
Dit artikel stond eerder in een andere versie op De Contrabas.
Leave a Reply