Zou, zo vroeg ik mij af, ook Maarten Asscher – de man die op de avond van de vierde Kousbroeklezing de rol van moderator op zich neemt – ooit iets over een van de onderwerpen die die avond waarschijnlijk ter sprake gaan komen geschreven hebben.
Ik begon mijn zoektocht in dingenliefde (2002), een verzameling autobiografische mini-essays die samen een portret van de schrijver vormen. In dingenliefde stuitte ik in klokje op de grootvader van vaderszijde: uitvinder van het eenhandelgrijperlierwerk
‘Op zijn naam staan nog wel meer octrooien, maar het eenhandelgrijperslierwerk was geloof ik zijn dierbaarste vinding, vermoedelijk omdat hij een uitzonderlijk doeltreffende oplossing had bedacht voor een ingewikkeld probleem. Bovendien ging het om een heel praktische kwestie, waar alle hijskraanbouwers en –machinisten in de eerste decennia van de vorige eeuw mee te maken hadden, namelijk het tot dan toe zeer ingewikkelde bedieningssyssteem van hijskranen en graafmachines. Voortaan konden dergelijke mechanieken met slechts één handel worden bediend, in plaats van voor iedere beweging een aparte handel te moeten gebruiken. Dus was er ook nog de bevrediging dat zijn oplossing er niet alleen op de tekentafel lumineus uit had gezien, maar dat deze ook in het dagelijks werk van velen tot leven werd gebracht.’
William B.B. Asscher blijkt niet alleen maar bèta te zijn:
‘Interessant was dat mijn grootvaders techneutendom niet van artisticiteit gespeend was. Integendeel, bij hem overlapten beide elkaar. Zo bezit ik een puur tecnische tekening die hij maakte, voorstellende – aldus het voor mij niet erg verhelderende onderschrift – een voedingskraanklepkast. Ik heb die tekening laten inlijsten, omdat het (even afgezien van het woord dat eronder staat) ook een schets van Fernand Léger zou kunnen zijn: wat een zwierige en toch gedisciplineerde vlakverdeling.’
Bovendien was die grootvader volgens Maarten Asscher ‘bepaald een boekenmens’ en een muziekliefhebber ‘vooral als er technische virtuositeit in het spel was. Maar hij was bepaald niet doof voor de intrinsieke waarde van muziek.’
Diezelfde grootvader maakt ook in H2Olland: op zoek naar de bronnen van Nederland (2009) zijn opwachting. Het hoofdstuk over molens die droogmalen – Linksom of rechtsom? – opent met het spinnewiel in de studeerkamer van die grootvader.
‘Mijn grootvader had het antieke apparaat vermoedelijk opgesteld staan omdat hij het een mooi voorbeeld vond van vroegere, in zijn eenvoudige werking doeltreffende techniek. Als gepensioneerd ingenieur bij de laboratoria van Shell en voordien als werktuigbouwkundige en uitvinder bij achtereenvolgens een hijskranenfabriek en in de kunstzijde-industrie, had hij in zijn leven met heel wat moderne technieken en apparaten te maken gehad.
Toch koesterde hij kennelijk een nostalgische en misschien zelfs esthetische affiniteit met dit antieke spinnewiel, dat inmiddels een museumstuk was, maar waarvan er tot het eind van de achttiende eeuw in West-Europa vele duizenden moeten hebben gesnord.’
In dat hoofdstuk dat uiteindelijk uitmondt in het speculeren over de vraag waarom de wieken van een molen linksom draaien – ‘de molinologisch “vraag der vragen, de ultieme filosofische vraag, die iedereen die zich voor de molenkunde begint te interesseren, vroeg of laat in zijn greep krijgt’ – heeft Maarten Asscher het kort maar innemend over het relatief recent in zwang geraakte toekennen van een culturele waarde aan achterhaalde apparaten.
(Ik keer z0 nog een keer terug naar H2Olland: op zoek naar de bronnen van Nederland.)
Een sterk staaltje van het manipuleren van de techniek kwam ik tegen in bekentenissen van een nieuwsgierig mens 2008). In klok beschrijft Maarten Asscher hoe de schrijver Edmond Rostand de tijd naar eigen inzicht indeelde:
‘De gierigheid van deze successchrijver wordt verraden door een speciale klok die hij in een van de ontvangstkamers boven de haardpartij liet aanbrengen. Die klok verdeelt de dag niet in tweemaal twaalf, maar in tweemaal veertien uren. Zo werden bezoekers, die meenden rond het middaguur nog op tijd te komen om voor de lunch te worden uitgenodigd, in de waan gelaten dat het al 14.00 uur was en dat ze dus maar beter konden vertrekken.
Zuinig? Je kunt zeggen: Rostand was een gierige gastheer, maar hij was ook een vrijgevig mens, want bij hun vertrek kregen de gasten gratis twee uren mee naar huis.’
Zonder techniek zou Nederland in de strijd tegen het water nergens zijn. Geen wonder dat in H2Olland: op zoek naar de bronnen van Nederland regelmatig aan technisch vernuft gerefereerd wordt. In Een exotisch tempelcomplex beschrijft Maarten Asscher hoe doelmatigheid en schoonheid wel degelijk samen kunnen gaan als hij heeft over de door Dirk Roosenburg ontworpen ventilatietorens van de Velsertunnel.
Van alle tochten die Maarten Asscher in zijn jeugd met zijn ouders en broertje maakte in de eerste auto die zijn vader kocht: een kever –
‘Van die kever, die intussen natuurlijk allang tot schroot is geworden, herinner ik me nog uitstekend het kenmerkende grommende motorgeluid, de diepe kleur rood van de lak (wanneer de auto tenminste gewassen was, iets waar een zoon al op jonge leeftijd bij geacht wordt te helpen) en uiteraard het nummerbord: JD-19-53. Met een verwijzing naar de letters JD werd het wagentje door mijn ouders liefkozend Jodocus genoemd. Nummerborden van auto’s werden overigens een gekte onder jongetjes in de buurt waar wij woonden. Mijn buurtvriendjes en ik droegen steevast een opschrijfboekje bij ons waarin we alle kentekens opschreven die we zagen, te beginnen in de eigen straat en de omliggende nieuwbouwwijk in Alkmaar, waar mijn ouders in 1960 met hun twee kinderen waren komen wonen.’
– bewaart Maarten Asscher de scherpste herinneringen aan de passage van de Velsertunnel, de eerste tunnel van Nederland, noodzakelijk geworden om na de aanleg van het Noordzeekanaal de kop van Noord-Holland weer met de rest van het land te verbinden).
De tunnel vormde volgens Maarten Asscher het bewijs dat Nederland niet alleen het water de baas was, maar Nederland was ‘nu ook in staat gebleken de onbetrouwbaar zachte bodem van ons land ondergronds naar zijn hand te zetten. In die zin leverden de tunnels bij Velsen voedsel voor een nationaal gevoel van trots dat de Nederlander niet van nature bezit.’
Mooier dan de techniek van de tunnel is echter het uiterlijk van de ventilatietorens van Dirk Roosenburg die voor het verversen van de lucht moeten zorgen:
‘Met de ventilatietorens van de Velsertunnels leverde hij in mijn ogen een uniek werk af, dat kennelijk in grote ontwerpvrijheid ontstond. De functie van de vier hoge en vier lage ventilatietorens stelde natuurlijk enige beperkende eisen, maar de uitwerking van de vorm en de externe decoratie verraadt een volstrekt eigenwijze en grillige esthetiek. Ook de materiaalkeuze van de buitendecoratie, geglazuurde baksteen, is origineel en tegelijk zeer Nederlands. Wie weet dat deze Dirk Roosenbrug de grootvader is van de hedendaagse Nederlandse architect Rem Koolhaas, begrijpt dat die laatste zijn visionaire oorspronkelijkheid niet van een vreemde heeft. En wie deze torens vanaf een afstand nadert, heeft eerder het gevoel dat hij in de buurt komt van een exotisch tempelcomplex of een geheimzinnig paleis dan dat deze bouwwerken dienen voor de luchtversing van de eerste rijkstunnel in Nederlandse bodem.’
Zoals Rem Koolhaas zijn talent niet van een vreemde heeft, zo heeft Maarten Asscher zijn belangstelling voor het een en ander – alfa en bèta, auto’s en techniek – ook niet van een vreemde. Hoewel het hem aan technologiekritiek ontbreekt (ik heb hem daar nog niet op kunnen betrappen), lijkt hij dus geknipt voor de rol van moderator op de avond dat Maxim Februari het over Alfa: over auto’s, bèta’s en technologiekritiek gaat hebben.
De vierde Kousbroeklezing wordt op 11 april uitgesproken. Plaats van handeling is De Rode Hoed in Amsterdam. Meer informatie staat hier.
Omdat je met de titel van de lezing van Maxim Februari nog alle kanten op kunt, en hij niet de enige is die op 11 april aan het woord komt – ook Fay Lovsky (door Rudy Kousbroek bewonderd) en Ever Meulen (grafisch ontwerper met een passie voor auto’s beklimmen het podium) betreden het podium – schrijf ik de komende anderhalve week een paar stukjes, waarvan achteraf misschien moet worden vastgesteld dat ze als een tang op Alfa: over auto’s, bèta’s en technologiekritiek slaan, maar waarvan ik nu denk dat ze de onderwerpen er iets mee te zouden kunnen hebben.
Leave a Reply