‘Als beginnend student in de gedragsbiologie zag ik in een heldere sloot bij Ransdorp dat stekelbaarzen zich af en toe op een gekromde flank keerden en zo een tijdje in het water zweefden. “Hè, hè, even niks”, zo zag het eruit. Een van de Leidse geleerden van de ethologieafdeling vermoedde dat ze een zwemblaasprobleem hadden, maar dat was volgens mij niet het geval. Ik had de stellige indruk dat ze ontspanden door in bad te gaan, met een van beide borstvinnen slap hangend over de badrand.’
Het essay Vis in bad – in 2013 als Kousbroeklezing uitgesproken: Tijs Goldschmidt liet zich onder andere inspireren door Kousbroeks essay The fallacy of misplaced concreteness, en noemt en passant ook nog de aaibaarheid van de Japanse koikarper Augustus: ‘Hoewel vissen niet direct bekendstaan als aaibare dieren, kreeg Kousbroek toch de indruk dat Augustus het aangenaam vond over zijn kop gekrauwd te worden en er mogelijk zelfs door ontspande’ – is al een flink eind op streek als Tijs Goldschmidt duidelijk maakt waar de titel van zijn stuk op slaat.
Vis in bad gaat over het evolutionair nut van al dan niet hard werken. Tijs Goldschmidt vraagt zich in dat essay onder andere af of dieren net als mensen in staat zijn de intensiviteit van hun handelen te doseren en of het verhogen van de versnelling beter is voor het voortbestaan van een soort.
Zijn conclusie: zo hard mogelijk werken heeft op de lange duur lang niet altijd zin. In ieder geval voor de torenvalk niet. Hoe meer eieren zij uitbroedt, hoe groter de kans dat hij – het mannetje is degene die dan dagelijks langer biddend moet jagen – in de daaropvolgende winter het loodje legt.
Er is dus biologisch bewijs dat hardlopers doodlopers zijn en spelen functioneel kan zijn.
Eigenlijk is er niets tegen op nietsdoen. Zowel het zalige nietsdoen – dolce far niente – als het nuttige nietsdoen – utile far niente – hebben zin, en:
‘In biologische zin nuttig bezig zijn en plezier maken is vaak goed te combineren’,
bovendien bedriegt schijn:
‘De vrije tijd van dieren is in zekere zin schijnvrije tijd. Ze kunnen maar beter niet harder werken dan ze doen. Bovendien is dat ogenschijnlijk nietsdoen bij nader inzien vaak nuttig. Vrije tijd in de onvrije natuur bestaat eigenlijk niet. Het zijn tegelijkertijd sterke aanwijzingen dat de luiaard, de lummelaar en de lanterfanter bestaansrecht hebben, en waarschijnlijk de meeste tijd heel goed bezig zijn.’
En dan hebben ideeën ook nog zo hun incubatietijd:
‘Als ik me heb voorgenomen een beschouwing of verhaal te schrijven, breekt er een sprokkelfase aan. Ik kijk gerichter om me heen, ga op zoek naar informatie, duik in de literatuur, en praat erover met onderzoekers of kunstenaars, afhankelijk van het onderwerp. Ik stel het schrijven uit, loeren op ongeziene verbanden, op essayistische vragen, op woorden die met het onderwerp te maken hebben en die soms ineens een nieuwe betekenis krijgen.’
Dat laatste komt me wel heel erg bekend voor. Ook ik ben dus eigenlijk heel goed bezig als ik een beetje voor me uit zit te staren, eens langs mijn boekenkast loop en de blaadjes aan de bomen tel.
Maar hoe zit het nu met die stekelbaarzen. Nee, niet de exemplaren die televisiekijken – daarover schreef Tijs Goldschmidt in Oversprongen – ik bedoel die vissen in bad.
Hoewel zijn toenmalige hoogleraar van dienst in eerste instantie de indruk wekt open te staan voor de verklaring die Tijs Goldschmidt heeft voor hun gedrag, wijst hij zijn student uiteindelijk toch vrij resoluut terecht:
‘Hij moest weliswaar toegeven in het laboratorium nooit stekelbaarzen in bad te hebben zien gaan, en wist zeker dat het in de omvangrijke stekelbaarsliteratuur nooit was beschreven, maar hij sloot op voorhand niet uit dat zoiets in de natuur voor zou komen. Hoeveel stekelbaarzen had ik precies in bad zien gaan? Toen ik vertelde dat dat er tientallen, of misschien wel honderden waren geweest, vroeg hij of ze tegelijkertijd in bad gingen of een voor een achter elkaar. Hij wachtte mijn antwoord niet af en zei glimlachend: “Het is mooi dat u het zo ziet. Misschien kunt u er eens een gedicht over schrijven, maar ik geloof dat wij beter bij een operationele vraagstelling kunnen blijven.” ’
Paul van de Wiel says
Beste Liliane. Elke dag minstens twee boeken lezen, minstens een recensie schrijven. En dan nog voor je uit zitten kijken en gedachteloos blaadjes aan de bomen tellen: heeft god jou behalve dat schrijftalent en je buitengewone geheugen dan ook nog meer tijd gegeven dan ons? Al spaar je in de winter natuurlijk eel tijd uit:). Paul