Ik weet precies welk monumentaal obstakel Tijs Goldschmidt bedoelt als hij het in Kitsch – opgenomen in Vis in bad – over ‘het monstrueuze bouwsel’ heeft, dat ‘hoogstens belangwekkend kan zijn voor een kunsthistoricus die zich verdiept in de wortels van de wansmaak’. Maar eerlijk gezegd kan ik wat hij over het Albert Memorial zegt ontkennen noch bevestigen.
Als ik in Londen was, stond het bijna altijd – weer of nog – in de steigers en werd het aan het oog onttrokken. Ik heb dus, als ik Tijs Goldschmidt goed begrijp, geluk gehad.
Ik mag natuurlijk niet overdrijven, de gouden Albert was als ik in de stad was ook wel eens aan weer en wind blootgesteld, maar dan was ik ofwel niet in de buurt, of ik keurde de man onder zijn baldakijn om een of andere reden geen blik waardig.
De voorlaatste keer dat ik in Londen was, kwam ik er een paar keer langs. Steeds was ik onderweg en met mijn hoofd al bij mijn bestemming. Ik liet het Albert Memorial nu weer eens links en dan weer eens rechts liggen, maar leerde de wijk dankzij doelgericht zwerven steeds beter kennen:
‘The area was characterised too by its grandiose, confident Victorian structures: the Albert Memorial and the Albert Hall, and the cluster of mid-Victorian educational buildings in dark red Gothic masterminded by Henry Cole, whose territory spread from Kensington Gore down Exhibition Road to the Cromwell Road: the South Kensington Museum (later the Victoria & Albert), the Science Museum, the Natural History Museum. As for all middle-class children who grow up in South Kensington, these museums played an important part in the young Stephens’ lives, and Viriginia’s early diaries are scattered with visits to “the mechanical part of the SKM” or to “the insect room” of the Natural History Museum, which she did not feel “sufficiently student like” to enter.’ (Hermione Lee in Virginia Woolf, een toonaangevende biografie.)
Het is een buurt waar arts & crafts al van oudsher naast elkaar huizen. Dat leidde ik tot mijn tevredenheid af uit de in steen gehouwen (voormalige) bestemmingen van de panden.
Op de laatste avond van de voorlopig laatste keer dat ik in Londen was, wandelde ik vanuit Belgravia waar ik een vriendin naar haar hotel gebracht had naar mijn hotel aan de noordkant van Kensingston Gardens / Hyde Park – waarom bivakkeren in een duur hotel in een voorname wijk… (ach niet iedereen wil Londen te zien als zij in Londen is). Ik wilde per se de Royal Albert Hall in het licht zien baden.
Die keer was dus al mijn aandacht gericht op de andere kant van de straat – het was al laat en ik koos voor mijn eigen veiligheid grote doorgaande wegen. Of ook het Albert Memorial in de schijnwerpers stond, ik kan het u niet vertellen (maar ik vermoed van wel).
Nadat ik dat wonderlijke gebouw met naar een ver verleden verwijzende versiering bijn nacht gezien had, zette ik mijn wandeling voort. Op de hoek van Kensington Road en Palace Green vroeg ik een politieagent of het vertrouwd was om op deze plek van zuid naar noord door te steken. Hij dacht van wel. Er werd in de buurt goed opgelet. Niet eens zozeer vanwege Kensington Palace verderop in de straat, maar omdat op nummer 2 de Israëlische ambassade gevestigd is.
Met een gerust hart wandel ik naar mijn bescheiden hotel, dat zijn naam ontleent aan een ander park in een andere stad.
Nu ik gelezen heb wat Tijs Goldschmidt over het Albert Memorial schrijft, neem ik me voor om de volgende keer toch eens om het ‘monstrueuze bouwsel’ heen te lopen.
‘Aan de basis van het monument loopt een fries met echte cultuurhelden als Homerus, Dante en Shakespeare, een meevaller. Alleen, wie om het hele monument heen loopt, telt honderdachtenzestig mannen en één vrouw. Een verhouding die minstens even wanstaltig is als het monument zelf.’
Ik wil weten wie die ene vrouw is, en ik vertik het om haar via Google te vinden.
Paul van de Wiel says
Begin maar met afstrepen: het is zeker niet Sappho van Lesbos.