Daartoe door de uitgever uitgenodigd heb ik een aantal boeken uit de serie Kleine boekjes gelezen met de stopwatch bij de hand. ‘In 100 pagina’s, 90 minuten lezen, ben je een hoop wijzer’, staat er steevast in het colofon. En dus deed ik met mezelf als enig proefpersoon een volstrekt niet wetenschappelijk onderzoek. Ik wilde weten of ik die boekjes inderdaad binnen negentig minuten uit zou hebben. En natuurlijk was ik benieuwd of ik daarna dan ook een hoop wijzer zou zijn.
Mijn hypothese was dat mijn eindtijd afhankelijk zou zijn van genre en onderwerp, de informatiedichtheid van de tekst, de schrijfvaardigheid van de auteur en de omstandigheden waaronder ik de boeken las. Maar in mijn eentje kon ik geen proefopstelling maken om dat ook daadwerkelijk te toetsen. Zou ik bijvoorbeeld een boekje meerdere keren onder verschillende omstandigheden – thuis op de bank, in een stiltecoupé, op een bankje in het park – lezen, dan zou het herlezen – het al kennen van de tekst – invloed hebben op de eindtijd.
Het aantal boekjes dat ik las (n=8), was te klein en de onderlinge verschillen tussen de boekjes te groot om verschillen te kunnen verklaren op basis van de door mij geformuleerde onderscheidende parameters.
Dat ik alle delen uit de serie die ik gelezen heb binnen de gestelde limiet uit had, zegt dus niets. Het zegt alleen dat ik voor elk van de acht boekjes minder dan negentig minuten nodig had. Maar dan nog waren de verschillen groot. Over Kinderschrik van Vonne van der Meer en Josef Willems – een verhaal over seksueel misbruik, in tweeën verteld – deed ik vijfenvijftig minuten. Voor Diederik Jekels’ Zeven rampen die niet gaan gebeuren – een populair-wetenschappelijke verhandeling waarin acht verschillende onderwerp aan bod komen – had ik de meeste tijd nodig: zevenenzeventig minuten.
Voor alle acht gold dat ik voor de eerste helft minder tijd nodig had dan voor de laatste helft. Een kwestie van concentratie, vermoed ik.
Hoe lang je over een boek doet kun je meten, maar zelfs dan blijken die uitkomsten weinig te zeggen. Nog ingewikkelder is het om vast te stellen hoeveel je onthouden hebt van wat je net of een tijd geleden gelezen hebt. Omdat ik de proef in mijn eentje uitvoerde, was er niemand die feitelijk kon controleren of ik het gelezene onthouden en begrepen had. Ik ging dat dus bij mezelf na en hanteerde de volgende criteria: het kunnen opsommen van de besproken onderwerpen en in staat zijn om het gelezen in grote lijnen na te vertellen en belangrijke feiten te reproduceren. Ik testte mezelf twee keer: direct nadat ik het boek gelezen had en een week later.
Het resultaat was bedroevend. Direct nadat ik de boekjes had dichtgeslagen was ik in staat om zonder hulpmiddelen – de tekst op de achterflap en voor zover aanwezig de inhoudsopgave – dat waar ik me nog maar net volledig op geconcentreerd had voor de geest halen. Na een week kon ik dat zonder hulpmiddelen alleen nog bij Kinderschrik. Met hulpmiddelen lukte het me bij Rock € Roll van A.H.J. Dautzenberg, Hoe komen we de feestdagen door? van Yvonne Kroonenberg, Waarom je nóóit moet liegen van Sam Harris en Zeven rampen die niet gaan gebeuren. Om te reconstrueren wat Joyce Roodnat in Wat wil de vrouw?, Geert Mak in De hond van Tĭsma: wat als Europa klapt? en Birgit Donker en Piethein Burmanje in Kleine mannetjes aan de orde stelden moest ik de boekjes er weer bij pakken.
Over het waarom van deze uitkomst kan ik alleen maar speculeren, maar ik heb wel een vermoeden. Ik heb Wat wil de vrouw? en Kleine mannetjes met plezier gelezen, maar al tijdens het lezen besloten de inhoud voor kennisgeving aan te nemen, niet omdat wat de schrijvers beweren onzin is, maar omdat ik niet zag wat ik er mee zou kunnen. Wat Geert Mak over Europa schrijft, vond ik van te groot belang om alleen de hoofdlijnen te onthouden.
Dat het onderzoek mislukt is – het lukte me om te meten hoeveel tijd ik voor het lezen nodig had, maar niet om te bepalen welke factoren de verschillen veroorzaakten; het lukte me niet om een hoop wijzer te worden, maar ook niet om daarvoor een sluitende verklaring te vinden – wil niet zeggen dat ik niet een hoop wijzer geworden ben van dit leesexperiment (let wel: deze conclusies zijn tot het tegendeel bewezen is alleen op mij van toepassing):
– er bestaat geen gemiddeld aantal blz/u;
– het gericht inlassen van een leespauze heeft een positief effect op de benodigde leestijd;
– als het om non-fictie gaat, is het belangrijker om te onthouden waar iets staat dan precies te kunnen reproduceren wat er staat;
– metalezen – het tijdens het lezen bewust zijn van het lezen – heeft een remmende werking op de leessnelheid;
– de laatste bladzijden vergen relatief de meeste tijd.
Dit stuk staat sinds 26 december 2012 (ook) op De Contrabas
Leave a Reply