Als kettinglezend en rijgschrijvend wezen kan ik niet volhouden dat ik maar één boek tegelijk lees. Ik probeer daar aan te houden, maar kan en wil niet voorkomen dat dat boek dat ik op dat moment alle aandacht geef een liaison aangaat met een ander. Daarom zit ik uiteindelijk zelden met alleen dat ene boek op de bank, ook al lijkt dat voor wie mij lezend betrapt wel zo.
Dat ik tijdens het lezen van De blauwe nacht van Jan Siebelink Tegen de keer van Joris-Karl Huysmans bij de hand heb, is niet zo gek. Siebelinks personage Simon Aardewijn doet in De blauwe nacht een dappere poging om te promoveren op dat boek.
Als ik De blauwe nacht uit heb, wil ik voordat ik een oordeel vel eerst Tegen de keer (vertaling: Jan Siebelink) lezen. Het moet er eindelijk maar eens van komen. En omdat ik me dat heb voorgenomen blader ik af en toe alvast een beetje in het boek, in de hoop dat de afstand tussen mij en dat boek – het staat hier al jaren in de kast, maar iets hield me tot nu toe tegen het te lezen – daardoor kleiner wordt.
Ondanks het dwalen dat in dat bladeren besloten ligt, las ik toch al de eerste regels van het voorwoord dat Joris-Karl Huysmans twintig jaar nadat hij À Rebours / Tegen de keer schreef, toevoegde aan zijn roman:
‘Ik denk dat alle schrijvers zijn zoals ik en hun werken, nadat ze verschenen zijn, nooit herlezen. Niets is namelijk teleurstellender of pijnlijker dan, na jaren, zijn eigen zinnen weer te lezen. Ze zijn als het ware tot rust gekomen en liggen op de bodem van het boek; en doorgaans vergaat het boeken niet als wijnen die met de ouderdom beter worden; eenmaal aangetast door de jaren vershalen de hoofdstukken en hun bouquet vervliegt.
Ik kreeg deze indruk bij enkele flacons, uit het flessenrek van Tegen de keer (à Rebours), toen ik ze moest ontkurken.
Ik blader, nogal weemoedig, in dit boek. Ik probeer mij de gemoedstoestand te herinneren, waarin ik mij waarschijnlijk bevond, toen ik het schreef.’
Door de weerzin van Joris-Karl Huysmans tegen het herlezen – in dit geval van zijn eigen roman – moest ik aan een passage uit Een zoon van Limburg van Chrétien Breukers denken. Hij heeft het in een heel andere context over niet willen herlezen:
‘De boeken die ik heb gelezen vormen mijn autobiografie. Ik besta niet. Mijn leeftijden: teksten die me door een bepaalde tijd hebben geleid. Zet die teksten achter elkaar en zie, dat is mijn leven. Daarom durf ik sommige boeken niet te herlezen, mijn vroegere ik zou me teleurstellen.’
Wat hij schrijft gaat waarschijnlijk voor meer mensen op dan de weemoed die door Joris-Karl Huysmans wordt gevoeld. Al zal niet iedereen die ondanks een hevig verlangen afziet van het herlezen van dierbare boeken het zo voelen en al helemaal niet formuleren.
Er zijn maar weinig lezers die hun lezen onder woorden brengen. Vaak zijn ze zich niet eens bewust van hoe ze lezen en wat er tijdens dat lezen gebeurt. Chrétien Breukers wel. Een zoon van Limburg gaat behalve over Limburg ook heel erg over lezen en schrijven.
Onmiddellijk nadat Chrétien Breukers in Een zoon van Limburg schrijft waarom hij sommige boeken niet herleest, schrijft hij:
‘Natuurlijk herlees ik regelmatig boeken die ik vroeger mooi vond. Als ik lees vertoon ik het gedrag van een verliefde. Ik ben verliefd, op de auteur, op het verhaal, op de stijl, op het boek zelf, gedurende de tijd dat ik lees ben ik helemaal van de wereld en ben ik me, tegelijkertijd, meer dan gemiddeld bewust van die wereld. Die tijd staat stil en gaat oneindig veel sneller voorbij. Ik besef dat ik lees waar iemand een jaar of jaren aan heeft zitten werken.
Als ik lees (of schrijf) gedraag ik me als iemand die aan zijn jeugd terugdenkt, met afgrijzen of melancholisch. Ik beschouw het boek dat ik aan het lezen ben als een brief van iemand die ik jaren niet heb gezien en die me schrijft dat het hem goed gaat, hoewel er van alles en nog wat is gebeurd. Heel even ben ik heel hevig terug in een tijd waarvan ik me nauwelijks iets herinnerde.’
Hij schrijft nog veel meer dat mijn lezende ik herkent. En ook wat hij over Limburg schrijft, komt me bekend voor. Dat heb je ervan als je in een periode waarin je gevoelig bent voor eerste indrukken naast Limburg woont en er minstens een keer per week boodschappen gaat doen.
Om de fictie levend te houden, is het misschien beter ook die letterlijke lieux de mémoire – net als de papieren versies – te ontlopen. Desondanks ga ik net als Chrétien Breukers nog wel eens terug om het verleden op te zoeken.
Leave a Reply