Haar dagboek, ingebed tussen droom en werkelijkheid
Totdat Anne op 8 mei jl. in première ging, kenden alleen ingewijden de tekst van Jessica Durlacher en Leon de Winter en wisten alleen zij hoe die tekst onder leiding van Theu Boermans in dat speciaal gebouwde theater aan het Amsterdamse IJ in scène gezet zou worden.
Hoewel Jessica Durlacher en Leon de Winter vooraf veel interviews gaven, lieten ze weinig los over hun Anne. Dat moest tot het moment waarop Anne voor het eerst te zien zou zijn geheim blijven. Zo ver is het inmiddels.
Behalve de voorstelling – die heb ik niet gezien – is er ook Anne: de theatertekst – die tekst heb ik gelezen.
Anne is een raamvertelling en bestaat voor een belangrijk deel uit teksten die Anne Frank zelf schreef. Durlacher en De Winter putten uit haar dagboeken – niet alleen de meest bekende versie Het Achterhuis: dagboekbrieven maar ook De dagboeken van Anne Frank, de geannoteerde versie waarin de verschillende versies (Anne Frank herschreef haar dagboek, daarover later meer) naast elkaar gepresenteerd worden, en Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het Achterhuis: Cady’s leven – waarbij één ding voor hen voorop moest staan: Anne Frank mag dan een icoon geworden zijn, toen ze ondergedoken zat, was ze een meisje dat onder abnormale omstandigheden ontdekte wat meisjes van haar leeftijd – Anne kreeg het dagboek voor haar dertiende verjaardag, ongeveer een maand voordat het gezin Frank onderdook: ze begon er al voordat ze naar de Prinsengracht ging in te schrijven, en introduceert de familie uitvoerig – gewoon zijn te ontdekken.
Anne Frank is in Anne een meisje dat: begint te puberen; zich afzet tegen haar moeder en haar vader op handen draagt; sociaal is, maar ook ruimte voor zichzelf nodig heeft. Een meisje dat naar haar gevoelens leert luisteren.
Bang zijn – voor het ontdekt worden en voor het onherstelbaar veranderen van de wereld door de oorlog – hoort daar heel nadrukkelijk bij. Nadrukkelijker dan ik me uit Het Achterhuis en De dagboeken van Anne Frank herinner – ik heb ze nadat ik Anne: de theatertekst gelezen had niet integraal herlezen, maar ze liggen hier wel op tafel, zodat ik ze kan raadplegen. Dat kan aan mijn geheugen liggen, maar het is niet ondenkbaar dat het (ook) te maken heeft met de keuzes die Jessica Durlacher en Leon de Winter maakten.
Het kiezen uit haar dagboek(en) was waarschijnlijk een immens karwei, maar niet de meest dramatische keuze die Durlacher en De Winter maakten. Dat was de keuze om er de raamvertelling van te maken die zij ervan gemaakt hebben.
Anne eindigt niet met de klop op de deur, zoals het toneelstuk The Diary of Anne Frank (1955, hier een aantal scènes) van Frances Goodrich en Albert Hackett (ook zij verzonnen overigens een list om wat Anne Frank te vertellen heeft in te leiden. The Diary of Anne Frank begint met een scène waarin Otto Frank na de oorlog naar ‘het Achterhuis’ terugkeert en daar van Miep Gies het dagboek van zijn dochter krijgt).
Anne begint in Parijs, in Brasserie du Monde, waar Anne en haar vrienden – de vrienden met wie ze voor de oorlog verkeerde: Anne Frank schrijft over hen in haar dagboek – na de oorlog proberen hun dromen werkelijkheid te laten worden.
Daar ontmoet Anne een uitgever aan wie ze vertelt dat ze een boek geschreven heeft. Het is nog niet af, ze wil het hem niet laten lezen, maar vertellen wat er in staat, wil ze wel…
In Anne: de theatertekst neemt de uitgever als het ware de plaats in van Kitty, de denkbeeldige vriendin aan wie ze haar dagboekbrieven noodgedwongen richt. In Het Achterhuis staat het zo (20 juni 1942):
‘Ik kan met geen van mijn kennisjes iets anders doen dan pret maken, ik kan er nooit toe komen eens over iets anders te spreken dan over alledaagse dingen. Want wat intiemer te worden is niet mogelijk, en daar zit hem de knoop. Misschien ligt dat gebrek aan vertrouwelijkheid bij mij; in ieder geval, het feit is er en het is jammer genoeg ook niet weg te werken.
Daarom dit dagboek. Om nu het idee van een lang verbeide vriendin nog te verhogen in mijn fantasie, wil ik niet zo maar gewoon als ieder ander de feiten in dit dagboek plaatsen, maar wil dit dagboek de vriendin zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.’
(De aanhef op het voorblad van het eerste dagboek – ‘Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb, en ik hoop dat je een grote steun voor me zult zijn’, de tekst die gebruikt wordt om de voorstelling Anne aan te bevelen – is overigens nog niet tot Kitty gericht.)
Anders dan Kitty mengt de uitgever zich in het verhaal, alsof Jessica Durlacher en Leon de Winter rustpunten in het verhaal hebben willen aanbrengen. Maar ook om te benadrukken dat Anne Frank de ambitie had om schrijfster te willen worden en niet zomaar alles dat ze aan het papier heeft toevertrouwd goed genoeg vindt om openbaar gemaakt te worden.
Ook die kant van Anne Frank – haar wens om te publiceren – willen Durlacher en De Winter benadrukken. Vandaar waarschijnlijk de nadere precisering van iets dat Anne Frank in haar dagboek noemt. Op 29 maart 1944 schrijft ze – ik citeer uit Het Achterhuis:
‘Lieve Kitty, Gisterenavond sprak minister Bolkestein voor de Oranjezender er over, dat er na de oorlog een inzameling van dagboeken en brieven van deze oorlog zou worden gehouden. Natuurlijk stormden ze allemaal direct op mijn dagboek af. Stel je eens voor hoe interessant het zou zijn, als ik een roman van het Achterhuis zou uitgeven. Aan de titel alleen zouden de mensen denken, dat het een detectiveroman was.
Maar nu in ernst. Het moet ongeveer tien jaar na de oorlog al grappig aandoen, als wij vertellen hoe we als Joden hier geleefd, gegeten en gesproken hebben. Al vertel ik je veel van ons, toch weet je nog maar een heel klein beetje van ons leven af.’
Durlacher en De Winter citeren Bolkestein, minister van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen letterlijk in Anne:
‘Wil het nageslacht ten volle beseffen wat wij als volk in deze jaren hebben doorstaan en zijn te boven gekomen, dan hebben wij juist de eenvoudige stukken nodig: een dagboek, brieven van een arbeider uit Duitsland, toespraken van een predikant.’
in zijn oproep ging daar nog aan vooraf:
‘Geschiedenis kan niet alleen geschreven worden op grond van officieele bescheiden en archiefstukken’,
en volgde na de predikant:
‘of priester. Eerst als wij er in slagen dit eenvoudige, dagelijksche materiaal in overstelpende hoeveelheid bijeen te brengen, eerst dan zal het tafereel van dezen vrijheidsstrijd geschilderd kunnen worden in volle diepte en glans.’
Dit citaat komt een van de inleidende stukken in De dagboeken van Anne Frank. Anne Frank gebruikt de woorden van de minister zelf niet, ook niet als ze vanaf 20 mei 1944 haar dagboek begint te bewerken met het oog op mogelijke publicatie. Wat ze te privé vindt, laat ze weg. Later zal ook Otto Frank voordat het dagboek van zijn dochter wordt uitgegeven nog een keer kritisch ‘meelezen’.
(Direct na de bevrijding in mei 1945 is het NIOD begonnen met het verzamelen van dagboeken.)
Tot op zekere hoogte vind ik die keuze voor de uitgever als toehorend klankbord heel plausibel, al moest ik wel slikken dat van Kitty geen enkel spoor te bekennen is.
Maar als aan het eind van Anne blijkt dat achter die uitgever niet de uitgevers schuil gaan die in de loop der jaren de geschriften van Anne Frank hebben uitgegeven, maar hij in feite de enige is aan wie Anne het dagboek zou laten lezen als zij de keuze had gehad:
‘Ik kan het alleen aan iemand laten lezen die… van mij houdt. Mijn geliefde. Daar hield ik me aan vast tijdens het schrijven. Het is zo… persoonlijk. En wij kennen elkaar nog maar net… en… eet jij niet?’
Dit citaat staat al op een van de eerste pagina’s van Anne: de theatertekst. Pas veel later vallen deze woorden en andere toespelingen op hun plek.
Anne heeft Peter Schiff, de man met wie ze toen hij en zij nog jong waren hand in hand liep, niet herkend. Pas als Anne voorbij de klop op de deur is – Durlacher en De Winter laten ook zien hoe het hun direct na de inval vergaat (ook Oberscharführer Silberbauer komt aan het woord), en hoe het de familie daar weer na vergaat. Ze maken daarbij gebruik van wat er door deze en gene verklaard is en in biografieën beschreven – en ze de uitgever lang aankijkt, ziet ze wie hij is:
ANNE Het kan er maar een zijn, hè? Was jij het dan al die tijd, was jij… Peter Schiff? Waarom heb ik je dan niet herkend?
Tranen in haar ogen. Hij pakt haar hand. Ze staan zoals ze eerder stonden.
UITGEVER Als ik dit allemaal geweten had was ik allang bij je gekomen… en had ik je nooit losgelaten…
Ze kussen.
ANNE Je bent het echt! Ik voel precies hetzelfde als toen – alleen nu zoveel groter en echter, zoveel fantastischer…
UITGEVER Dan kan het nu toch, Annelief? Dan kan ik nu toch… je boek lezen?
ANNE Ja, het is voor jou, mijn boek…
Ze kussen opnieuw. Silberbauer staat bij Miep in het kantoor.
Over deze Peter – niet te verwarren met de Peter die ook aan de Prinsengracht zit ondergedoken – schrijft Anne Frank in Het Achterhuis voor het eerst op 6 januari 1944:
‘Vanochtend werd ik om ongeveer vijf minuten voor zevenen wakker en wist meteen heel stellig dat ik gedroomd had. Ik zat op een stoel en tegenover me zat Peter… Wessel, we bladerden een boek met tekeningen van Mary Bos door. Zo duidelijk was mijn droom da tik me de tekeningen gedeeltelijk nog herinner. Maar dat was niet alles, de droom ging verder. Opeens ontmoetten Peters ogen de mijne en lang keek ik in die mooie fluweelbruine ogen. Toen zei Peter heel zacht: “Als ik dat geweten had, was ik al lang bij je gekomen!” Bruusk draaide ik me om, want de ontroering werd me te machtig. En daarna voelde ik een zachte, o zo koele en weldadige wang tegen de mijne en was alles zo goed, zo goed…
Op dit punt aangekomen werd ik wakker, terwijl ik nog zijn wang tegen de mijne aan voelde en zijn bruine ogen diep in mijn hart voelde kijken, zo diep dat hij daarin gelezen had hoezeer ik van hem gehouden had en hoeveel ik nog van hem hield. De tranen sprongen me weer in de ogen en ik was erg bedroefd, omdat ik hem weer kwijt was, maar tegelijkertijd toch ook blij, omdat ik weer met zekerheid wist, dat Peter nog steeds mijn uitverkorene is.’
De dagen daarna praatte ze Kitty bij over de jongen die haar hart gestolen had.
(In 2008 doneerde een oude schoolvriend van Peter Schiff een foto aan de Anne Frank Stichting. Voor The Guardian aanleiding om uitgebreid aandacht aan Peter Schiff en Anne Frank te besteden.)
Peter Schiff komt dus niet uit de lucht vallen, maar waarom moest hij per se eerst voor uitgever doorgaan? Eigenlijk zou ik dat wel graag willen weten, voordat ik een definitief oordeel vel, want Durlacher en De Winter beschikken vast over bronnen die hun hebben overtuigd dat het zo en niet anders moest. Vooralsnog vind ik het een ongelukkige keuze. Niet om Peter Schiff op te voeren, daar lijkt op basis van wat Anne Frank over hem schrijft alle aanleiding voor. Zelfs het slot van Anne heeft in het licht van die liefde iets troostrijks.
Vlak voordat Anne eindigt – er is dan net geproost op het verschijnen van het boek: ‘Lechaim. Op het leven’- staan alleen Anne, haar vader en Peter nog op het toneel.
Anne zegt nog iets over het schrijven:
‘In schrijven kan ik alles vastleggen, m’n gedachten, m’n idealen en m’n fantasieën… En nu – ik zal het nooit weten…! Nooit zal ik weten – of ik vergeten zou worden of niet! Ik hoopte zo… Ik verlangde zo… Ik wenste… Ik zie… Ik wil… Ik hoop… Ik ga… Ik weet… Het allerliefste zou ik… O, wat zou ik graag… Ik verwacht… Ik hoopte zo erg… Ik droomde… voor altijd droomde ik…’
Otto Frank rest niets anders dan mee te delen dat hij de enige van de bewoners van ‘het Achterhuis’ is die de vernietigingskampen heeft overleefd, en verdwijnt.
En daarna valt ook het doek – of dat ook letterlijk zo is, weet ik niet – voor Anne en Peter. In de dood alsnog verenigd.
Een theatraal slot van een verhaal waarvan we het einde al dachten te kennen, maar waar Jessica Durlacher en Leon de Winter – hoewel ze trouw zijn aan de woorden van Anne Frank, trouwer dan de oppervlakkige luisteraar of lezer denkt – een nieuw draai aan geven. Ik denk dat vooral de tijd zal leren hoe geloofwaardig hun versie van haar verhaal is.
Leave a Reply