Robert Johnson was als gitarist en zanger in eerste instantie niet veel soeps. Toen verdween hij een aantal maanden uit het zicht. Toen hij terugkwam speelde hij de Mississippi blues zoals nog nooit iemand hem gespeeld had. Deze transformatie, en het mysterie dat Johnson er zelf omheen liet hangen, gaf in het gelovige, ongeletterde Mississippi voeding aan de mythe dat hij zijn ziel aan de Duivel verkocht had in ruil voor bovennatuurlijke muzikale gaven.
Dat is natuurlijk onzin. Wat Johnson wél deed in die maanden dat hij weg was? Iets waar de meeste muzikanten het land aan hebben: oefenen. Een andere, wat latere, gitaarlegende, John Fahey, leerde zijn volgelingen dat ze eindeloos lange oefensessies moesten houden. Hetzelfde stuk spelen, keer op keer, uren lang, totdat de geest zich gaat vervelen en de vingers als vanzelf op zoek gaan naar alternatieven. Eindeloos oefenen in afzondereing: woodshedding, noemen gitaristen dat. En ik kan me voorstellen dat Robert Johnson echt ergens in een houten schuurtje heeft gezeten, met een gitaar in zijn handen en het spel van zijn voorbeelden, waaronder Son House maar ook de boogiepianisten die destijds de bars afschuimden om voor fooien en gratis drank te spelen, in zijn hoofd. Johnson speelde en speelde en ontwikkelde daarbij niet alleen dat wonderlijke gevoel voor ritme waar hij zo bekend om was, maar ook zijn spookachtige geluid.
Johnson had lange vingers, bespeelde een gitaar met een relatief korte mensuur (= snaarlengte) en gebruikte vaak een capodastro om een aantal tonen hoger te spelen, wat de snaarlengte nog verder verkortte. Daardoor kon hij akkoorden maken die voor anderen onmogelijk waren. In combinatie met die vreemde, hangende, open sound leidde dat tot veel speculatie over hoe zijn gitaar precies gestemd stond. Tot op de dag van vandaag zijn er mensen op zoek naar de zogenaamde devil’s tuning, de ‘wonderstemming’ die Johnson gebruikt zou hebben. Wat daarbij niet bepaald helpt, is dat van Johnsons opnamen niet bekend is op welke snelheid ze precies moeten worden afgespeeld zodat de originele toonhoogte onbekend blijft. De communis opinio is inmiddels echter dat hij de normale bluesstemmingen gebruikte.
Maar waar komt die vreemde sound dan vandaan?
Zelf ben ik geen enorme Johnson-fan, juist vanwege zijn afwijkende ritmische aanpak. Ik ben meer iemand van de regressie, de eenvoud, het afdalen in de oerwortels van de muziek. Johnson was juist progressief en sloeg uiteindelijk posthuum de brug tussen de oude blues en onze popmuziek. Toch besloot ik een maand terug eens een paar van zijn nummers te gaan instuderen. Gewoon, om eens te kijken of ik het zou kunnen. Gelukkig zijn er van vrijwel al zijn muziek transcripties in omloop.
Al na tien minuten studie op de muziek van Steady Rollin’ Man en Love In Vain was mijn idee van hoe een bluesnummer in elkaar zou moeten zitten totaal veranderd. Hoewel de meeste nummers van Johnson op het eerste gehoor gewone twaalfmaats bluesjes zijn, is niets wat het lijkt. Door essentiële tonen uit akkoorden weg te laten, door tertsen en kwinten als basnoten te gebruiken in plaats van grondtonen en door het toepassen van puur gevoelsmatige en door de muziektheorie niet te verklaren akkoordvervanging rukt hij het traditionele akkoordenschema uit zijn verband. Alleen zijn genadeloos hamerende rechterduim en zijn zuivere zangmelodieën voorkomen dat de zaak uit elkaar valt. De harmonie bestaat soms uit een basnoot en een noot op de hoogste snaar, niet noodzakelijk uit hetzelfde akkoord. Veel van zijn akkoorden zijn ook ‘suspended’. Die heten zo omdat ze noch majeur, noch mineur zijn. De tweede en de vierde toon van de toonladder, die normaal een ornamentele functie hebben, vervangen de grote of de kleine terts en laten het akkoord bijna letterlijk zweven (of inderdaad ‘hangen’), waardoor de zanger met zijn stem de richting kan bepalen.
Het is een aanpak die lijkt op wat jazzmusici doen. Ook die zoeken altijd naar andere manieren om bestaande akkoordenreeksen te spelen en interessant te maken. Alleen waar in de jazz vaak noten worden toegevoegd om het aantal mogelijkheden voor de solist te vergroten, doet Johnson het omgekeerde. Hij laat dingen weg om meer ruimte te maken voor interpretatie. Zo verstrengelt hij zijn zang en zijn gitaarspel tot op een niveau waarbij zelfs de twee meest vooraanstaande interpreten van zijn muziek, Eric Clapton en Rory Block, lijkbleek afsteken.
De komende tijd zie ik voor mezelf geen andere optie dan me verder te verdiepen in het werk van Johnson en hem alles wat ik dacht te weten over de blues overhoop te laten halen, zoals eerder RL Burnside dat deed. De Duivel heeft ook mij te pakken, vrees ik.
Leave a Reply