Er zijn schrijvers die generaties lang meegaan. Er zijn er ook die hun loopbaan al tijdens hun eigen leven in het slop zien raken en maar moeilijk kunnen verkroppen dat in het recente verleden behaalde successen geen garantie voor de toekomst zijn. Voorbijgestreefd worden door mensen die veel jonger zijn, het is voor schrijvers tegen de literaire stromen en stromingen in blijven geloven in de eeuwige waarde van eigen kunnen het ergste dat hun kan overkomen.
Als lezer ga ik alweer een aantal schrijversgeneraties mee. Ik heb dan ook de nodige verzamelbundels met jong talent – om het maar even oneerbiedig te zeggen – voorbij zien komen. En vaak hadden de samenstellers van die bundels – zelf ook behorend tot de generatie schrijvers die zij vanwege hun leeftijd op een hoop gooiden – gelijk: veel van de schrijvers die zij als aanstormend talent met de potentie van toonaangevend zagen, zijn inmiddels vaste waarden in de literatuur. Wat niet wil zeggen dat het allemaal bestsellerauteurs geworden zijn en hun boeken generaties lang gelezen zullen worden. Niet alleen de omloopsnelheid van boeken, maar ook die van schrijvers is immers veranderd.
Deze week kwam Das Magazin met De Tien. In de tiende aflevering van het tijdschrift presenteerde de redactie – voor de gelegenheid aangevuld met twee gastredacteuren – ‘tien auteurs die het gezicht zullen vormen van de literatuur van morgen.’
Italo Calvino wenste in Zes memo’s voor het volgende millennium de literatuur lichtheid, snelheid, exactheid, zichtbaarheid, veelvoudigheid en consistentheid toe. De criteria van de vier die voor Das Magazin de keuze maakten – Toine Donk, Daniël van der Meer, Herman Brusselmans en Katrijn van Hauwermeiren – hanteerden waren – althans die vier die zij in De Tien toelichten – ruimer: verbeelding, stijl, oorspronkelijkheid en het uitdragen van de literatuur.
In het naschrift licht iedere keuzeheer (m/v) er één toe. Als schrijven alleen maar een alternatief is om andere dingen niet te hoeven doen, zul je het als schrijver niet redden. ‘(…) je moet niet alleen schrijver willen worden, maar er ook altijd een willen zijn. Voor de rest van je leven. Je moet de literatuur vertegenwoordigen, haar uitdragen, haar promoten, haar desnoods in de strot rammen van iedereen die zonder jou de literatuur misschien wel totaal links zou laten liggen’, schrijft Herman Brusselmans. Hij weet het zeker, dat ‘de tien’ dat zullen doen, ‘En indien nodig gaan deze schrijvers in De Wereld Draait Door zitten om van daaruit de literatuur de gouden rand te geven die zij verdient.’
Toine Donk zegt over oorspronkelijkheid het volgende: ‘Een mens moet zich continu tot de wereld verhouden, deze proberen te begrijpen. Dat kun je helemaal op eigen kracht proberen te doen, maar dat is verschrikkelijk inefficiënt. Je probeert ook niet elk euvel aan je auto zelf te verhelpen. Om de wereld te interpreteren zijn er geen betere raadgevers dan romanschrijvers. Hun woorden, vrij van clichés, kunnen iets waarlijks zeggen over de wereld. Een goede schrijver ontluikt de werkelijkheid door deze als iets nieuws te tonen, waarop de lezer meteen weet: zo is het en zo is het altijd geweest.’
Maar ‘Pas wanneer schrijvers de eigen realiteit en de alledaagse conversaties durven los te laten, wordt de verbeelding van de lezer geprikkeld. Dan gaat de lezer andere plekken ontdekken, en alle uithoeken van zijn gevoel verkennen’, voegt Katrijn van Hauwermeiren in haar bijdrage over verbeelding toe. Alleen zo dwingt een schrijver de lezer – ook haar – tot nadenken over eigen vooroordelen. Toch zitten er grenzen aan de verbeelding: ‘Voor de schrijver blijft de kunst natuurlijk wel om ondanks zijn grenzeloze fantasie geloofwaardig te blijven.’
Daniël van der Meer, die het over stijl heeft, signaleert dat jonge schrijvers van nu ‘broodschrijvers’ zijn die tal van opdrachtgevers bedienen, die alle vasthouden aan een eigen redactionele stijl. ‘Het freelancebestaan is een leerschool met een versplinterd en groot docentenaanbod, een stoomcursus die deze generatie schrijvers kenmerkt. Niemand gaat ervanuit alleen romans te kunnen schrijven’, maar ondanks eventuele gemeenschappelijke opdrachtgevers onderscheiden ‘de tien’ zich op basis van hun stijl. Volgens Daniël van der Meer ‘blijft het tamelijk eenvoudig om de juiste naam aan het juiste verhaal te koppelen. Zeker dit tiental heeft zijn eigen stem al gevonden. Toon me een zin en ik zeg u welke schrijver u bent.’
Zo kwamen zij op Maartje Wortel, Christophe Van Gerrewey, Joost de Vries, David Pefko, Hanna Bervoets, Özcan Akyol, Philip Huff, Daan Heerma van Voss, Yannick Dangre en Thomas Heerma van Voss.
Tien schrijvers geboren na 1 januari 1980. Tien schrijvers die op de stroom van hun eigen tijd schrijven. De meeste ken ik, en niet alleen van horen zeggen. Met het werk van twee van hen maak ik nu voor het eerst kennis. Ik ben benieuwd.
Maar waar ik ook benieuwd naar ben is hoe het mensen vergaat die in hun nadagen, tegen tijd en tijdgeest in, schrijver blijken te zijn. Hoe vergaat het debutanten van veertig, zestig, tachtig in de literatuur. Want als het literatuur is, kennen oorspronkelijkheid, stijl, verbeelding geen tijd. Als literatuur het alleen van nieuwe impulsen moet hebben, zouden schrijvers geen dertig jaar of generaties lang meegaan
Leave a Reply