Vorige week dwaalde ik door het Rijksmuseum. Het was de vijfde keer sinds het Rijks weer open is, dat ik er was. Dit keer kwam ik speciaal voor Art is Therapy, waar ik zonder dat ik er geweest was al wat van vond. Omdat ik vind dat kunst weliswaar een heilzaam effect kan hebben op wie ernaar kijkt, maar niet geloof dat kunst gemaakt is om te genezen, verschil ik nogal fundamenteel van mening met de samenstellers van Art is Therapy: Alain de Botton en John Armstrong (‘Kunst kan ons vertellen hoe we ons leven kunnen inrichten. Het is bedoeld om ons te helen. Het is geen intellectuele oefening, geen abstracte esthetische ervaring of zomaar wat afleiding op zondagmiddag.’).
De Botton en Armstrong – die nog niet eerder de kans kregen om hun theorie (‘Ons uitgangspunt is dat het accent niet zou moeten liggen op wanneer en door wie kunst is gemaakt, maar wat kunst voor jou kan doen – de gewone bezoeker met de zorgen die iedereen wel eens heeft’, lees: Kunst als therapie), in praktijk te brengen, mochten het Rijksmuseum behangen met op post-its gelijkende ‘briefjes’ – filosofische graffiti noemen de heren het zelf – en zo de blik van de bezoeker sturen.
Omdat ik toch wel nieuwsgierig was, reisde ik dus naar het Rijks. Daar aangekomen verkies ik te zwerven. Ik zie af van de plattegrond waarom de vindplaatsen van de graffiti ingetekend zijn. Ik wil vooraf niet weten welke objecten Alain de Botton en John Armstrong illustratief genoeg achten om mij van hun gelijk te overtuigen, en ik gun mezelf de lol om na te denken over welke stukken zij van een ‘geeltje’ zouden hebben voorzien.
Ik begin in de Voorhal en loop door de Eregalerij richting De Nachtwacht (De Nachtwacht is niet het enige werk in de Eregalerij dat van commentaar voorzien is. Bij Interieur van de Sint Odolphuskerk in Assendelft van Pieter Jansz Saenredam hangt een post-it die groter is dan het schilderij zelf, en neem kennis van wat Het Joodse bruidje van Rembrandt mij kan te bieden heeft als dit mij mankeert: ‘Mijn problemen zijn ongeduld, egoïsme, onvriendelijkheid. Ik neem mijn partner maar zelden in mijn armen.’ Ik ben niet de enige die in de lach schiet. En net als mijn lach voor velerlei uitleg vatbaar is, is de lach van die ander dat ook.
Om De Nachtwacht kan niemand heen. Dus ook De Botton en Armstrong niet. Het is – als altijd – druk bij De Nachtwacht. En dat is voor mensen die lijden aan de kwaal die De Botton en Armstrong verbinden met deze Rembrandt – ‘Ik heb een hekel aan drukke plekken; ik wou dat er niet zo veel mensen in deze zaal waren’ – een ramp.
Maar achter dat ongemak gaat een fundamenteler probleem schuil, bleek toen ik eenmaal weer thuis kennis nam van de tekst in de catalogus bij dit iconische werk. Het gaat niet om de drukte, het gaat De Botton en Armstrong om eenzaamheid vanwege het ontbreken van een gezamenlijk doel.
Ik vind die link vergezocht (de tekst uit de catalogus wordt zichtbaar als de cursor op het plaatje staat). Dat het duurt voordat je De Nachtwacht van dichtbij kunt bekijken omdat het druk is, kun je ook koppelen aan ongeduld. Dat mensen ondanks de drukte toch gaan kijken aan kuddegeest. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat niet de collectie maar de verzameling kwalen die De Botton en Armstrong als kenmerkend voor onze tijd zien het uitgangspunt van Art is Therapy is. In een volgend museum zullen dezelfde kwalen verbonden zijn met andere hoogtepunten uit de collectie.
Ik zwerf verder. Hoewel je niet om de door Alain de Botton en John Armstrong aangebracht ‘filosofische graffiti’ heen kunt, kijken opmerkelijk weinig mensen naar de door Irma Boom vormgegeven post-its. De meeste mensen hebben genoeg aan wat er tentoongesteld wordt. De meeste bezoekers hoeven zelfs niet precies te weten waar ze naar kijken: de voorwerpen en kunstwerken en het gebouw en de sfeer zijn belangrijker dan de traditionele – want informatieve: wie, wat, wanneer –tekstbordjes.
In het doolhof dat het Rijksmuseum ook is, weet ik dankzij die vier voorgaande keren inmiddels redelijk de weg. Ik weet waar ik de werken kan vinden waarvan ik hoop (en ook een beetje verwacht) dat ze door Alain de Botton en John Armstrong van commentaar voorzien zijn.
Op zolder – het Rijksmuseum heeft er twee: om van de ene op de andere komen moeten er veel trappen worden belopen – hangen de fotogenieke Gezichtsmaskers van bewoners van Nias. Geen kunst, maar koloniale geschiedenis. Als ik er naar kijk, weet ik niet wat ik vooral voel: plaatsvervangende schaamte of plaatsvervangende schuld. Als ik met het oog van de camera kijk, zoek en zie ik schoonheid.
Hoewel de heren redelijk zwaar op de hand zijn, hangt op een van die zolders de meest lichte, en van zelfspot getuigende, tekst. Bij Compositie van Bart van der Lek hangt een post-it van het normale formaat. ‘De kunstenaar heeft lang en hard nagedacht over de plaats voor het gele vierkant. Wij ook.’. Net als het gele vierkant van Van der Lek rust dit vierkant op een punt.
Mijn gegrinnik trekt de aandacht van een andere bezoeker. Met haar – ze is voor het eerst in het Rijksmuseum – raak ik in gesprek. Ik vraag haar wat ze van Art is Therapy vindt. Ze is zich van geen Art is Therapy bewust. Ik leg haar uit wat Alain de Botton en John Armstrong met hun aanpak beogen. Daarna zie ik haar van geeltje naar geeltje lopen. Ik hoop niet dat ik haar op een dwaalspoor gebracht heb. Wie hier voor het eerst, en waarschijnlijk voorlopig voor het laatst, komt, moet zich – wat mij betreft – vooral om de collectie bekommeren.
Ik daal af. Terug naar de ‘begane grond’. Nog zo’n gemiste kans. In het halletje richting Aziatisch paviljoen staat een klok – Grandfather’s clock van Maarten Baas – die een zeer relatieve tijd aangeeft. Met de regelmaat van een/de .… worden de wijzers gewist om plaats te maken voor een ander tijdstip. Vroeger verzette ik vanwege het op een afgesproken tijd thuis moeten zijn de wijzers van mijn horloge en speelde vervolgens de vermoorde onschuld.
Voordat ik naar dat Aziatisch paviljoen doorsteek, sla ik eerst nog even linksaf naar kunst die ook maar op een andere manier als de Aziatische verstild is. Daar hangt onder andere De dans om het gouden kalf van Lucas van Leyden. Van de kwaal die me hier aangepraat wordt – ‘Ik moet hier alles bewonderen (het hangt tenslotte in een museum en ik kan er moeilijk voor uitkomen dat al die meesterwerken me niets doen)’ – heb ik god zij dank geen last. Ik moet niks.
Ik kan het vakmanschap en de artisticiteit van een ambachtsman / kunstenaar bewonderen, maar waar ik geen invloed op heb is de indruk die een (kunst)werk maakt. Daar is het kunst voor, maar daarvoor hoeft het geen meesterwerk te zijn. Ik ga niet naar een museum omdat mij iets mankeert. Ik hoef niet genezen te worden. Maar als ik door wat ik zie even of wat langer opgetild word, is dat mooi meegenomen.
Ik voel dat mijn zwerftocht lang genoeg geduurd heeft. Het zou mij niets verbazen als mijn bloeddruk in de drie uur die dat ik door het museum zwerf fors gestegen is. Maar ik wil nog even naar de tempelwachters. Die zullen De Botton en Armstrong vast wel voor hun karretje gespannen hebben.
Mooi vind ik ze niet en eigenlijk zijn ze te grof gebouwd voor het gezelschap waarin ze verkeren, maar met de tempelwachters voel ik me verwant: in het land waar ik vandaan kom, zou ik poortwachter geheten hebben.
Oké, ‘Ik laat te veel met me sollen’ – niet altijd, maar vaak genoeg om af en toe ‘nee’ te mogen zeggen zonder me schuldig te voelen – maar weer kan ik me niet vinden in de toelichtende tekst. Dat is eigenlijk het grote manco van Art is Therapy. De ‘kwalen’ stemmen tot nadenken. Dat kunst kijkers een spiegel voorhoudt, daar is weinig tegenin te brengen, maar De Botton en Armstrong zwalken als het gaat om de onderbouwing van hun diagnose en het recept dat ze voorschrijven deugt doorgaans niet.
Ik neem wat ze (voor)schrijven voor kennisgeving aan en ga even op niet zomaar een bankje zitten. Ik zit oog in oog met de berg Fuji van Yoshida Hirsohi (en moet aan een tekening van Anne Vegter denken).
Dan ga ik nog even terug naar de houten heersers. Nu ik mijn camera toch bij me heb, probeer ik de tempelwachters zo mooi mogelijk te fotograferen. Ik neem er de tijd voor. Ik geneer me niet. Ik doe alleen even een stapje opzij als anderen op hun gemak willen kijken.
Ik vang iets op. Ik vang op dat de tempel die door de beelden beschermd werd op het punt stond gesloopt te worden. Dat de wachters op het nippertje een roemloos einde bespaard is gebleven. Als niet… dan…
Met enige schroom breek ik in in het gesprek. Om te bedanken voor de woorden die ik opving. Ik vertel dat ik ondanks de in Het nieuwe Rijksmuseum van Oeke Hoogendijk tentoongespreide aanstekelijke liefde van conservator Menno Fritski voor de beelden twijfels had over hun komst naar het museum. Kunst en kinderen moet je in hun land van herkomst laten, tenzij het helemaal niet anders kan. Zeg ik. De mevrouw tegen wie ik het zeg, is het met me eens.
Ze is al jaren lid van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. Het merendeel van de collectie in het Aziatisch Paviljoen is door die vereniging in langdurige bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum (ik had alweer geen idee: ik dacht dat wat hier staat tot de eigen collectie behoort, nooit is er een andere indruk gewekt).
Niet lang daarna verlaat ik ondanks Art is Therapy gelouterd het Rijksmuseum.
Eenmaal thuis verdiep ik me via de catalogus verder in Art is Therapy. Ik heb het nodige gemist, maar vind geen reden om dat te betreuren. Daarna raadpleeg ik de website waarop Alain de Botton en John Armstrong kwalen in zes categorieën (liefde, werk, angst, het ik, politiek en vrije tijd) aan de hand van een virtuele kunstcollectie te lijf gaan:
LOVE I want to break up/ Can it last forever?/ Does sex have to define me?/ Sex and decency don’t mix/ I lose my temper too often/ I’d love to meet someone nice/ I need others to be generous/ I’m not being defensive/ I don’t know you, but I’m going to find out/ We fight all the time/ It’s hard to get in the mood/ It was so amazing at the start/ I’m bored in this relationship/WORK My work is so banal/ I wish I could be more creative/ You have to be tough to make it/ I can’t afford nice things/ I dropped science the minute I could/ I can’t concentrate/ I didn’t get promoted/ANXIETY I worry about everything/ What will happen next week?/ Time moves so fast/ I find it hard to relax/ I can’t cope/ It’s all too much/ I worry I’m too nice/ I worry I’m not cultured enough/ Catastrophic foreboding/ Addiction to status/ You can never be too thin/ I feel alone in suffering sadness/ I lose hope too easily/ I want it to be forever/SELF Bitterness/ Everyone else but me has fun/ I don’t understand myself/ I’m a tough guy/ I’d like to get less selfish/ I’m feeling down/ I’m in a mood to get under the duvet/ I’m not very assertive/ Self-division/ I can’t bear to be alone/
POLITICS I can’t stand all this consumerism/ Never trust people in power/ I’m ashamed of my country/Political art is always so crude/ I want to be proud of my country/Where might my country go?/ My country needs to make a fresh start/ A defence of censorship/ I don’t want to go into business: I love art/Who cares about typefaces?/ FREE TIME I get bored going for walks/ I can’t bear the rain/ Longing for glamour/ Why make art?/ I’m too old for toys/ I’m always checking my phone/ For goodness sake, it’s just a cup of tea/
en ben ik definitief overtuigd van hun manipulatieve en tendentieuze ongelijk. Let art be.
Voor zover kunst iets te zeggen heeft over ziektebeelden, laat de kunst dan voor zich(zelf) spreken, zoals Karel Appel met zijn Psychopathological Notebook deed.
Leave a Reply