Met ‘kruimels, flarden en fragmenten’ geschiedenis schrijven
De dag voordat Virginia Woolf met een steen in haar jas de Ouse inliep, verzocht zij John Lehmann – compagnon bij de door Virginia en Leonard Woolf gerunde Hogarth Press – de publicatie van Between the Acts uit te stellen tot de herfst, zodat ze de tijd zou hebben om de roman te herzien [Hermione Lee noemt in haar biografie die datum – de 27 maart; volgens Quentin Bell was het een paar dagen eerder: 24 maart, lw]. ‘I didn’t realise how bad it is till I read it over’, schrijft zij. ‘Its too silly & trivial.’ Al eerder – op 12 en 20 maart had zij hem laten weten ‘Between the Acts was no good’, al liet ze er wel op volgen dat haar man dat niet met haar eens was.
‘On 26 February, Virginia gave Leonard Between the Acts to read, and he thought it “the best of the novels with the exception of The Waves.” Yet her diary confirms that all was not well. Depression made her more than normally intolerant of the “infernal boredom” of village life’ [de Woolfs brachten hun dagen gedwongen door buiten de stad omdat hun huis in London verwoest was, lw] , zo staat het in Leonard Woolf: a biography van Victoria Glendinning.
In de noot vooraf in het boek zelf vermeldde Leonard Woolf: ‘The MS of this book had been completed, but had not been finally revised for the printer, at the time of Virginia Woolf’s death. She would not, I believe, have made any large or material alternations in it, though she would probably have made a good many small corrections of revisions before passing the final proofs.’
Want Between the Acts verscheen op 17 juli 1941, amper vier maanden na Virginia Woolfs zelfverkozen dood. In de biografie van Hermione Lee over Virginia Woolf staat over het postuum publiceren: ‘The posthumous publication of Between the Acts was agreed by Leonard and John Lehmann as the start of a careful, deliberate campaign to keep Virginia Woolf in the public’s eye. (…) It was the beginning of his work, for the next twenty-eight years of his life, as Virginia Woolf’s executor, archivist and editor.’ Between the Acts verscheen op een paar typografische wijzigingen van Leonard Woolf na in de versie die Virginia Woolf als definitief had bestempeld – voordat ze dus begon te twijfelen.
Dat Virginia Woolf het boek niet goed genoeg vond, had waarschijnlijk meer met haar mentale conditie dan met de kwaliteit van het boek te maken heeft. Ze had een aanleg voor waanzin en depressie, die werd aangewakkerd in periodes van instabiliteit. Een boek in een eindfase kon de zaak op scherp zetten, niet meer weten hoe het boek waaraan gewerkt werd verder moest ook.
Het idee voor Between the Acts is ontstaan in een dergelijke turbulente tijd, toen ze worstelde met de biografie die ze over Roger Fry zou schrijven. ‘Last night I began making up again: Summers night: a complete whole: that’s my idea.’ Dit is het eerste dat ze over het boek dat achtereenvolgens Poyntzet Hall, Poyntz Hall en Pointz Hall genoemd wordt voor het Between the Actsgaat heten. Het is dan 12 april 1938.
Twee weken later schrijft ze, ook in haar dagboek: ‘Yet in spite of that here am I sketching out a new book; only don’t please impose that huge burden on me again, I implore. Let it be random & tentative; something I can blow of a morning, to relieve myself of Roger: don’t, I implore, lay down a scheme; call in all cosmic immensities; & force my tired & different brain to embrace another whole – all parts contributing – not yet awhile. But to amuse myself, let me not: why not Poyntzet Hall: a centre: all lit. discussed in connection with real little incongruous living humour; & anything that comes into my head; but “I” rejected: “We” substituted: to whom at the end there shall be an invocation? “We”… composed of many different things… we all life, all art, all waifs & strays – a rambling capricious but somehow unified whole – the present state of my mind? And English country; & a scenic old house – & a terrace where nursemaids walk? & people passing – & a perpetual variety & change from intensity to prose. & facts – & notes; & but eno’.’
Waarom niet? En als ze op 26 februari 1941 het volgende in haar dagboek noteert: ‘Finished Pointz Hall, the Pageant: the Play – finally Between the Acts this morning’, heeft ze precies dat boek geschreven (en wacht er in haar hoofd al een volgend idee op uitwerking: Anon, waarvan ze op 23 november 1940 voor het eerst melding maakt).
En dat boek is nu voor het eerst in het Nederlands vertaald. Nu heet het Tussen de bedrijven. Erwin Mortier vertaalde het tussen zijn eigen bedrijven door. In een interview in De Standaard van 26 april zegt hij over dat vertalen en over Viriginia Woolf vertalen tegen Peter Jacobs: ‘Ik deel met George Steiner de mening dat je als schrijver altijd aan het vertalen bent. Je verduidelijkt jezelf, zoals in dit interview. Maar ook als je schrijft, vertaal je in metaforen, vertaal je binnen dezelfde taal. Ik zie vertalen niet als iets dat mijn creativiteit blokkeert. Integendeel, het voedt mijn werk. (…) Vertalen is precisiewerk, maar er is steeds een marge. Ze is natuurlijk beperkt, maar proberen die marge volledig te nemen is wat het spannend maakt. Dat betekent dat ik in het Nederlands probeer te doen, wat Woolf met het Engels doet. Ik ga na welke wolk van betekenissen een woord heeft, welke connotaties voor Woolf het belangrijkst zijn en hoe zich dat in het Nederlands laat vertalen. Je moet je op de finesses van de taal richten alsof je in het raderwerk van een horloge zit te schroeven.’
Tussen de bedrijven speelt zich af binnen één etmaal – net als Mrs Dalloway/Mevrouw Dalloway, en net als in The Waves/Golven klinkt er een meerstemmig koor van personages. Zij, afkomstig uit verschillende sociale klassen – voor de gelegenheid bijeen of toevallig aan komen waaien – maar door het wegvallen van duidelijke grenzen tot elkaars gezelschap veroordeeld – wachten aanvankelijk op de opvoering van een toneelstuk om zowel tussen de bedrijven door als na afloop kritiek te kunnen leveren en wat gezien en gehoord werd in hun eigen maatschappelijke context in te passen.
Dat toneelstuk – de jaarlijkse benefietvoorstelling, uit de opbrengst gaat de verlichting van de kerk gefinancierd worden – bevat in een notendop de geschiedenis van Groot-Brittannië. Een kritische geschiedenis, dat blijkt uit de selectie sleutelmomenten die de schrijfster (niet Virginia Woolf natuurlijk, maar het personage – ‘juffrouw La Trobe’) maakt en de accenten die ze legt in haar met literaire citaten en verwijzingen doorspekte tekst.
Als het stuk gespeeld is, verlaat iedereen ‘het toneel’ – de dorpelingen keren huiswaarts, behalve degenen die een rol speelden die gaan naar de kroeg; de aangewaaiden vertrekken in de richting waaruit ze gekomen zijn en wie hoort bij het huis en de tuin zoekt de stoel of het vertrek dat hem/haar als gegoten zit. Waarna met name daar het definitieve duiden – met uitzicht op het uitzicht – begint, voordat overgegaan kan worden tot de orde van de dag.
Het duiden dat onmiddellijk na afloop is ingezet door de plaatselijke predikant:
Zijn eerste woorden (de bries trok aan, het lover ruiste) gingen verloren. Toen hoorde men hem uitbrengen: ‘Welke.’ Hij voegde aan het woord een ander toe, ‘boodschap’, en toen slotte diende zich een hele zin aan, niet echt verstaanbaar, veeleer hoorbaar. ‘Welke boodschap,’ scheen hij te vragen, ‘wilde ons schouwspel overbrengen?’
Ze vouwden hun handen op de vertrouwde wijze, als zaten ze in de kerk.
‘Ik heb me zitten afvragen’ – de woorden werden herhaald – ‘welke betekenis of boodschap dit schouwspel wilde overbrengen.’
Als hij het niet wist, die zichzelf Eerwaarde noemde, en ook Meester in de Kunsten, wie dan wel?
‘“Als een van de toeschouwers,’ vervolgde hij (de woorden begonnen betekenis te krijgen), ‘zal ik, zeer bescheiden, want ik ben geen criticus’ – en hij beroerde met een gele wijsvinger het witte hek dat zijn hals omsloot – ‘mijn interpretatie geven. Nee, dat is een te groot woord. De begenadigde dame…’ Hij keek om zich heen. La Trobe was nergens te zien.
His first words (the breeze had risen; the leaves were rustling) were lost. Then he was heard saying: ‘What.’ To that word he added another ‘Message’; and at last a whole sentence emerged; not comprehensible; say rather audible.
‘What message,’ it seemed he was asking, ‘was our pageant meant to convey?’
They folded their hands in the traditional manner as if they were seated in church.
‘I have been asking myself’ – the words were repeated – ‘what meaning, or message, this pageant was meant to convey?’
If he didn’t know, calling himself Reverend, also M.A., who after all could?
‘As one of the audience,’ he continued (words now put on meaning), ‘I will offer, very humbly, for I am not a critic’ – and he touched the white gate that enclosed his neck with a yellow forefinger – ‘my interpretation. No, that is too bold a word. The gifted lady…’ He looked round. La Trobe was invisible.
Waarna hij alsnog van wal steekt, om aan het eind de opbrengst te noemen en vervolgens niet nalaat de onaangekondigde collecte van harte aan te bevelen.
Tot deze vertaling had ik alleen maar het vermoeden van de zwierigheid van de taal die Virginia Woolf in deze roman bezigt. Ik kon alleen maar hopen dat de sneren die ik las er niet alleen in mijn verbeelding stonden. Dat Virginia Woolf ook in deze roman beschaafd maar genadeloos de draak steekt met de voortreffelijkheid van voorname standen. Want hoewel ik best een roman in het Engels kan lezen, zou ik niet durven beweren dat ik dan alle nuances meekrijg en het (taal)eigene van een auteur volledig vat.
Tussen de bedrijven was mij vanaf de eerste pagina vertrouwd. Niet omdat ik het verhaal kende en het als Between the Acts al eerder las. Ja ook. Maar ik bedoel iets anders. Als Virginia Woolf de lijnen uitzet doet ze dat op een lome, trage wijze. Als zij karakters begint te tekenen, dan doet ze dat niet door eerst te schetsen. Ze zet ze haarscherp neer met de woorden die ze hen in de mond legt of via de tic waarmee ze zijn behept.
Virginia Woolf is onderkoeld humoristisch, maar daaronder zit venijn en finesse. Die Virginia Woolf komt in de vertaling van Erwin Mortier volledig tot haar recht.
In Tussen de bedrijven gaat Virginia Woolf zoals wel vaker de confrontatie met het genre en de vorm van de roman aan. Haar werk oogt voor wie gewend is wat er tegenwoordig allemaal kan en mag misschien niet vernieuwend, maar dat was het wel. Bovendien: ze experimenteerde niet om het experimenteren, maar omdat ze er oprecht van overtuigd was dat nieuwe manieren van vertellen voor een schrijver nodig waren om de eigen tijd en de heersende omstandigheden op gepaste wijze tijd voor het voetlicht te brengen
In tegenstelling tot de reporter van de plaatselijke krant die gretig aantekeningen maakt likkend aan zijn potlood, kan juffrouw La Trobe de afterparty niet aan. Terwijl zij zich opmaakt om te vertrekken – die indruk van een aftocht wordt gewekt – slaat euforie om in zelfkritiek:
Eindelijk hoefde juffrouw La Trobe niet langer te bukken en kon ze opstaan. Ze had het wat langer moeten volhouden om niet de aandacht te trekken. De klokken zwegen, de toeschouwers waren weg, en ook de acteurs. Ze mocht de rug weer rechten. Ze mocht haar armen openen. Ze mocht zich tot de wereld richten; u hebt mijn geschenk aanvaard. Ze was een en al glorie – een ogenblik lang. Maar wat had ze dan geschonken? Een wolk die alweer met de andere wolken aan de horizon versmolt. En de triomf verschaalde. Het stelde niets voor, haar geschenk. Hadden ze maar begrepen wat ze bedoelde, hadden ze hun rollen maar gekend, waren de parels maar echt geweest en de middelen onuitputtelijk – het was vast een beter geschenk geweest. Nu was het weg, bij de rest gevoegd.
‘Een mislukking,’ gromde ze, en ze bukte om de fonoplaten op te bergen.
Ik heb die passage nooit los kunnen zien van de moeite die Virginia Woolf had met het loslaten en publiek maken van haar werk en haar haast om meteen weer met iets nieuws te beginnen. En omdat Between the Acts uiteindelijk – ondanks de plannen voor een volgend boek – haar laatste roman is gebleven, kan ik de passage over de discrepantie tussen het maken en de ontvangst en interpretatie van en waardering voor wat gemaakt is – want daar gaat deze passage volgens mij over – ook niet los zien van haar dood.
Nadat Virginia Woolf haar man het pak papier dat later Between the Actswerd te lezen gaf – 26 februari 1941 – raakte haar geest uit balans en begon Leonard zich zorgen te maken. Hij zag dat de toestand van Virginia naarmate de maand maart vorderde verslechterde en wist haar – De dag voordat ze met een steen in haar jas de Ouse inliep – nog wel te bewegen om een deskundige te raadplegen. Een dag later – 28 maart – liep ze de dood tegemoet.
Of het ten einde schrijven van Between the Acts daar iets mee te maken heeft, daarover verschillen de meningen. Quinten Bell schrijft in zijn biografie: ‘When did the laughter end and the darkness begin? It is hard to say. She finished Between the Acts on 23 November [de eerste versie, lw], and the ending of a novel was always a period of danger for her; but throughout December she seems to have been happy enough. There are passages in her diary for January, February and March which, with hindsight, may be considered ominous. From the middle of January Leonard was very anxious about her; but there is no entry in his diary relating to her health until 18 March, when he writes: “V.n.w.” [Virginia not well]. Six days later, on 24 March, she wrote to John Lehmann to say that she did not want Between the Acts to be published. By that time it was clear to Leonard that her situation had become critical.’
Vita Sackville-West – Virginia’s meest dierbare buiten de familie – wordt direct na de verdwijning van Virginia door zowel Leonard als door Virginia’s zus Vanessa per brief op de hoogte gesteld. Op haar beurt licht haar man Harold Nicolson in, op 31 maart schrijft zij: ‘Leonard came home to find a note saying she was going to commit suicide and they think she has drowned herself as he found her stick floating on the river. He says she had not been well for the last few weeks and was terrified of going mad again. He says, “It was, I suppose, the strain of the war and finishing her book and she could not rest of eat.”
Why, oh why, did he leave her alone, knowing all this? He must be reproaching himself terribly, poor man. They had not yet found the body.
I simply can’t take it in – that lovely mind, that lovely spirit. And she seemed so well when I last saw her [Vita bezocht haar op 17 en 18 februari in Monk’s House, lw], and I had a joky letter from her only a couple of weeks ago.
She must have been quite out of her mind of she would never have brought such sorrow and horror on Leonard and Vanessa.’
Een van de dingen die Mitchell Leaska in zijn studie Pointz Hall: The Earlier and Later Typescripts of Between the Acts suggereert is dat Between the Acts wellicht bedoeld was als afscheidsgroet aan Vita Sackville-West. Daarop doelt Victoria Glendenning als ze in haar biografie van Vita Sackville-West het volgende schrijft – het citaat in dit citaat is uit het boek van Leaska: ‘It has been suggested that Between the Acts was in part Virginia’s letter of farewell to Vita, in the way that Orlando was her letter of love; and that Mrs Manresa in this final book, in her lustful and cornucopian aspects, was a version of Vita. “It appears that Virginia Woolf was actually writing into her novel a private code to Vita, a code which carried the message of love, hate, lust, infidelity, fear, and death. Only Vita was meant to detect that message, and only she was meant to decipher it.” If this is true, Vita failed to detect and decipher the message, or else repressed the fact that she had done so. She wrote Ben [Ben is Vita’s oudste zoon, lw] that for her Between the Acts was “a terrible disappointment”.’
Op 8 november 1949 komt Vita in een brief aan Harold op de dood van Virginia terug: ‘The people I miss most are Virginia [Woolf] and Geoffrey [Scott] – not that Geoffrey wasn’t an awful nuisance to me – he was – and an axiety – but I still think sometimes, “How that would amuse Geoffrey!” and then I remember that I can’t tell him. And Virginia even more so, because she was never a nuisance, only a delight. An anxiety of course – and I still think I might have saved her if only I had been there and had known the state of mind she was getting into. I think she would have told me, as she did tell me on previous occasions.’
Of Vita Virginia had kunnen redden, ook daarover verschillen de meningen. Vanessa Curtis, schrijfster van Virginia Woolf’s Women betwijfelt het: ‘It seems unlikely that her involvement would have made any difference; such intense depression could not have been lifted by a friendly word.’ Louise De Salvo en Mitchell Leaska, samenstellers van The Letters of Vita Sackville-West to Virginia Woolf denken van wel: ‘Vita was probably right.’
Waarvan acte. Voor wat het waard is. Het was en bleef achterafgepraat.
Tussen de bedrijven werd niet alleen vertaald, maar ook ingeleid en van aantekeningen voorzien door Erwin Mortier.
Dit stuk staat ook op De Contrabas.
Leave a Reply