Ben jij het werkelijk die de belofte aan gruzelementen hebt geslagen, venijnig met beide handen als een dronken karateleraar, zo de armen ontwijkend die ik had uitgestoken, armen waarvan ik zeker weet dat ze je in een verre toekomst weer zullen omhelzen, jij hoeri gestoken in zijde en parfum van dure mirre, ik, edele knaap wiens belofte van trouw makkelijk het verslepen van de sisyfussteen des tijds overwon, zoals iemand die leidt aan elefantiasis aan de testikels toch netjes pissen kan, al is die toekomst nog niet geschreven, want tijd begint in het heden en eindigt in het nu en dan steeds een stapje verder, u kent het, steeds verder, van moment naar moment, van tegel naar tegel, van brievenbus naar brievenbus? Want was het die belofte gevat in zoet geperste lippen onuitgesproken op mijn mond, smakend naar tondeldoos en dynamiet, terwijl we draalden door de straten van Parijs, van Boulevard Saint Germain naar Rue des Ecoles, van Rue Mazarine naar Rue Dauphin, van Pont Neuf naar Quai Mégisserie, als een stel dronken torren zwalkend door een stad bewoond door kardinalen, koningen, gekke poëten, arrogante architecten, burgeroorlogen, generaals en overspelige burgermeesters, was het die belofte uitgesproken boven op de Montmartre bij het licht van de Sacré-Coeur, je fluisteren koel als het magistrale uitzicht op de elegante stad, mijn oor dat trilde met het zachtste botje dat geluid kon vangen, die mij dom als ganzenkak maakte? Mocht het zo zijn dat ik ooit die trap vergeet, die mooie gekronkelde trap van lust als een lus uit een matrozendroom, draaiende met gietijzeren guirlandes en rozetten, die trap waar wij langs omhoog klommen, nee, noem het stijgen, want zo voelde het, ja, als stijgend in elkaar gelegen, je voeten in mijn nek, de flappen van je vulva in mijn mond, je spasmen mijn versterking, die trap waar wij wispelturig langs omhoog gleden, zo nu en dan elkaar in elkaar plaatsend, aapjestrap, kamasutratrap, je tepels en mijn vingers, dat luizenhotel en zijn gietijzeren trap waar wij tegenop vreeën, ach, die trap was zo verdomde hoog als we er alleen maar voor een croissantje uit moesten, dan mag je mij aan een rots in de branding vastklinken en aas over me uitstrooien zodat krabben en zeebaarzen me langzaam aan stukjes trekken, zo vreselijk mooi is die herinnering en zo bitter teert het op me in. En als het lichaam een geheugen van zichzelf heeft, geheel los van neuronen en dendrieten die dansen door de schedelbol, dan is het toch niet zo gek dat alleen al de structuur van een overjas of het ruwe steen van muren waar het rimpelige behang ophoudt en dat alles wat ik al postend aanraak, inclusief het fijne papier van sommige enveloppen, alsook de subtiele kartels die postzegels op doen springen en het scherp van brievenbussen, dat deze de gedachten aan jouw huid, jouw vlees en spieren, de fijne vormen van je botten in mij op doen roepen, als poolstokspringende elektronen in de schachten van mijn vingertoppen? Datzelfde lichaam voelt ook de deining van de bochten en glooiingen die de grachten en bruggetjes in mijn stad maken, eindeloos in opstand tegen de rationele wetten van logici, tegen het imperialistische rechte van Parijse architecten, tegen de bombast van koningen en hun behoefte de levens van hun onderdanen te controleren, dat bochtige en glooiende van de ware democratie van jouw lichaam, vrij gegeven, vrij genomen, vrijwel voor altijd afgenomen, die rondte.
Marcel Ozymantra (1970) publiceerde korte verhalen en gedichten in o.a. Krakatau, Deus ex Machina, Parmentier, Lava Literair, Op Ruwe Planken en trad op bij o.a. Onbederfelijk Vers, VPRO de Avonden en de Museumnacht 2009 in de Oude Kerk. Zijn debuutroman draagt de titel Aan traagheid ontkomen. Zijn blog heet Uit de ondertoon.
Free Musketeers, 2013
ISBN 9789048429493
262 p., € 18,95
Bestel op Bol.com
Leave a Reply