Dat de vorige week geveilde Vermeer – Sint Praxedis (1655) – minder opbracht dan gedacht (en/of gehoopt) heeft volgens de kenners alles te maken met het feit dat (nog) niet onomstotelijk vaststaat dat het een Vermeer is. ‘Het bedrag is een fooi voor een echte Vermeer en veel te hoog voor een niet-Vermeer’, las ik in de krant (de Volkskrant, 8 juli 2014).
Er is het nodige onderzoek verricht naar de aan Johannes Vermeer toegeschreven Sint Praxedis – het gaat om een kopie naar/van een werk van de Italiaanse meester Ficherelli uit 1645 – maar ze zijn er niet uit. Volgens onderzoekers van de Vrije Universiteit en het Rijksmuseum is Sint Praxedis het werk van een jonge Vermeer. Voor hen was doorslaggevend dat een test heeft uitgewezen dat het loodwit overeenkomt met het loodwit in Vermeers Diana en haar Nimfen.
Voormalige medewerkers van het Mauritshuis zijn niet overtuigd. Het voormalige hoofd restauratie valt over de wiebelige manier waarop de verf is aangebracht. Die manier van schilderen kent hij niet van Vermeer. Wel van Ficherelli.
Sinds Han van Meegeren een niet van een echte Vermeer te onderscheiden Vermeer maakte (De Emmausgangers), is er natuurlijk alle reden om op je hoede te zijn (al valt het woord vervalsing nu niet).
Dat De Emmausgangers lang voor een Vermeer door kon gaan, kwam doordat Han van Meegeren (hij was degene die De Emmausgangers maakte) uitgebreid studie maakte van het materiaalgebruik van de schilder uit Delft.
Dat maak ik op uit Het fenomeen: gedramatiseerde documentaire over het leven van de kunstschilder Han van Meegeren van Marie-Louise Doudart de la Grée. Niet dat dat een wetenschappelijk werk is – het is een monoloog die zij voor Henk van Ulsen schreef – maar Marie-Louise Doudart de la Grée schreef behalve deze monoloog nog twee boeken over Van Meegeren dus ik neem aan dat de woorden die zij Henk van Ulsen in Het fenomeen in de mond legt niet uit de lucht gegrepen zijn.
In elk geval laat zij hem experimenteren met grondstoffen. Van Meegeren liet niets aan het toeval over en hield er rekening mee dat zijn Vermeer grondig onderzocht zou worden:
‘Over dat paneeltje had ik me geen enkele illusie meer gemaakt. Ik haastte me dan ook niet, nam nog een borrel, en haalde het toen uit de oven.
Ik kon mijn ogen niet geloven, het wit was wit gebleven! Opgewonden nam ik een lapje, deed er wat alcohol op en wreef over de verf, – ik wreef tien keer harder dan nodig was. Toen ik keek, ik durfde nauwelijks te kijken, wat het onverwachte gebeurd!
De verf was niet oplosbaar meer in alcohol!
Ik huilde als een kind, ik had het wel van de daken willen schreeuwen, maar er was niemand tegen wie ik iets zeggen kon, niemand die het weten mocht! Denkt u zich dat eens in!
Maar goed, – dit was bereikt. Diezelfde dag, u weet ik ben bijgelovig, en een geluksdag moest worden uitgebuit, begon ik aan het volgende slopende karwei: het aanbrengen van de craquelure. Zo’n craquelure ontstaat door de inwerking van vuil, stof en vocht dt door de jaren, soms door de eeuwen heen, op het doek heeft ingewerkt. Hoe groffer de craquelure, hoe minder oud het schilderij is; hoe fijner, hoe ouder. Zo’n craquelure moest ik op mijn schilderij zien aan te brengen. Ik had voor dat doel een oud schilderijtje gekocht van weinig waarde, maar gegarandeerd zeventiende eeuws. Ik had de vernislaag eraf gehaald en daarna het loodwit uit de verf weggewerkt. Loodwit heeft namelijk de vervelende eigenschap geen röntgen-stralen door te laten, – ik hield er rekening mee dat de VERMEER die ik maken zou , mogelijk op alle proeven van echtheid zou worden onderzocht, en ik wilde geen enkel risico nemen.
De VERMEER zei ik, – hoewel ik met hetzelfde recht of onrecht, met een andere grote schildersnaam uit de zeventiende eeuw had kunnen ondertekenen.
Ik koos VERMEER om twee redenen: in de eerste plaats omdat zijn werk altijd grote indruk op me heeft gemaakt, en ten tweede: omdat ik wist dat er in het leven van VERMEER een duistere periode lag, – niemand wet wat VERMEER in die tijd heeft gedaan – daardoor lag er voor mij een gezegd terrein braak.’
Nadat hij weet welke materialen hij moet gebruiken, begint Van Meegeren te schilderen. Het duurt even, maar het moment komt dat hij helemaal tevreden is over het resultaat:
‘Toen het doek klaar was, dat wil zeggen: verkoopbaar, – zag het er door alles wat ermee gebeurd was, vaal en haveloos uit, – maar voor een kenner die het onder de loupe zou nemen, was het fantastisch!
Jolanthe bleef weg, wat mij de gelegenheid gaf de nodige maatregelen te treffen. Ik had triplex platen gekocht waartussen het doek zogenaamd “verzonden” zou zijn, – ook had ik bedacht waar ik het “ontdekt” zou hebben.
In Sorrento, bij een hollandse familie die naar Amerika wilde emigreren.
Dat verhaaltje heeft later in alle kranten gestaan. Ik had het toen zo dikwijls gerepeteerd dat ik er zelf in was gaan geloven.
Toen ik alles voorbereid had, belde ik Jolanthe op en vroeg haar deemoedig of ze terug wilde komen, “ik had haar iets moois te laten zien”.
Ze kwam, speurde argwanend het atelier don. Ik voelde mijn hart bonzen. Voor het eerst iemand die het beoordelen zou… Mijn handen beefden toen ik de triplex-platen los maakte, – daarna leverde ik me met huid en haar aan haar over.
Ze keek en zweeg. Toen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was zei ze:
“Als het niet oud was, zou het van jou kunnen zijn.”
“Het is een VERMEER”, bracht ik moeizaam uit.
Ze nam een loupe en bekeek de handtekening, – elk détail had haar aandacht.
“Fantastisch, Han! Dit moeten we houden!”
“Houden? Dat zou niet te betalen zijn.”
“Wat moet het opbrengen?”
“520.000 gulden. Ik krijg dertig procent als tussenpersoon.”
“Sinds wanneer ben jij materialist? Zoiets zou vroeger niet in je zijn opgekomen! Aan géld denken, als je zóiets ziet! Het moest je aansporen eindelijk zélf weer aan het werk te gaan!
Dit is nu jouw VERMEER…”
“Wat zeg je? Mijn wát…?”
“Zolang ik je ken praat je over de techniek van VERMEER, die voor jou het hoogste is wat er in de schilderkunst te bereiken valt. Nu heb je dit! En nu denk je aan geld, inplaats dat je het laatste wat je bezit zou willen geven om het te kunnen houden! Voor mijn gevoel het mooiste dat VERMEER ooit geschilderd heeft.”
“Zeg dat nog eens!” ’
Het was kunstkenner Abraham Bredius die deze Vermeer ‘ontdekte’. Directeur Dirk Hannema van Boijmans in Rotterdam kocht het in 1937 voor zijn museum.
In 1945 valt Han van Meegeren door de mand en moet hij toegeven dat hij het is die deze Vermeer geschilderd heeft (hij schilderde/vervalste er nog veel meer, behalve in Vermeer was hij ook goed in Pieter de Hoogh). Een groot deel van Het fenomeen gaat over de rechtszaak – officiële aanklacht: collaboratie. Hij leverde kunst aan de Duitsers – die tegen hem werd aangespannen. Het fenomeen laat zich lezen als schuldbekentenis cq pleitrede. Marie-Louise Doudart de la Grée legt Han van Meegeren geen strobreed in de weg. Daarvoor waren ze te close.
Leave a Reply