Alweer twee weken geleden wandelde ik met een oud-collega en iemand met bestuurlijke verantwoordelijkheid van een park in een stad terug naar een station. Daar zouden onze wegen weer voor jaren scheiden. Onderweg haalden we herinneringen op. Toen die op waren bleef het even stil.
Tot we de plek naderden waar de vrouw met bestuurlijke verantwoordelijkheid was toen ze hoorde dat Kennedy vermoord was. Ze begon er ruim op tijd over, zodat wij toen we het pand passeerden met een schuin oog naar binnen konden kijken.
Waar ik toen was weet ik niet, en de oud-collega was er toen volgens mij nog helemaal niet.
Van Kennedy kwamen we op 9/11 en Pim Fortuyn, en natuurlijk wisten we ook nog waar we waren toen Theo van Gogh werd vermoord. Toen waren we er en moesten we ons haasten om onze respectievelijke treinen te halen. Er gingen kussen door de lucht en goede voornemens.
Een week later slenterde ik in een andere stad over een boekenmarkt. Ik was nergens naar op zoek en had ook geen boek nodig – ik heb boeken genoeg – en toch kwam ik met een (bescheiden) stapeltje thuis. Een van die aanwinsten – De corrector van Ricardo Menéndez Salmón – begint zo:
‘Toen de eerste trein de lucht in vloog en over onze kleine en heldhaftige levens een vloed van bloed, razernij en angst uitstortte, zat ik aan mijn oude tafel van Australisch essenhout en corrigeerde een eerste drukproef van Fjodor Dostojevski.
Ik heet Vladimir – in zijn jeugd dweepte mijn vader met de Russische Revolutie – en ik ben corrector. En ik zou durven zeggen dat Fjodor Dostojevki mijn lievelingsschrijver is. (Misschien had ik tien jaar geleden, toen ik vijfentwintig was, gezegd dat mijn lievelingsschrijver Albert Camus was, en waarschijnlijk zal ik over nog eens tien jaar, wanneer ik vijfenveertig ben, een voorkeur hebben voor Stenhal of Plato.)
Daar zat ik dus – om 7.37 uur op donderdag 11 maart 2004, uitgerust, net na mijn ontbijt, bij een prachtig winterlicht dat als een speer van ijzel door het raam viel – een drukprof te lezen in twaalfpunts Bembo letters, waarin Aleksej Kirillov aan Pjotr Verchovenski toevertrouwt dat angst een vloek is voor de mens, toen de eerste trein door de lucht vloog en onze klokken plotseling op nul kwamen te staan.’
Vrijwel onmiddellijk na dat moment beginnen mensen elkaar te bellen en te speculeren. Terwijl andere mensen nog van niets weten. Daarna begint het van overheidswege manipuleren van de feiten.
Vraag me niet waar ik was toen die treinen de lucht in vlogen. Ik wist niet eens meer dat het toen gebeurde. Zo relatief is: waar was jij toen…
Leave a Reply