Zo moet dat dus, schrijven
Ik liet Post mortem van Peter Terrin aanvankelijk links liggen. Roem was het boek vooruitgesneld, en ik wilde niet het risico lopen om in de slipstream van die aandacht onnodig kritisch te zijn. Maar met drie nominaties voor grote literaire prijzen – waarvan er één verzilverd is en nog één verzilverd kan worden – kan ook ik niet meer om Post mortem heen.
Post mortem gaat niet over een meisje dat een herseninfarct krijgt. Post mortem gaat over het transformeren van de werkelijkheid tot fictie, en over liefde – de liefde van een vader voor zijn dochter en de liefde voor de literatuur in het algemeen. Die transformatie vindt in Post mortem op drie manieren plaats. In het eerste deel overdenkt schrijver Emiel Steegman of de mensen en de dingen om hem heen een plek verdienen in een roman die nog geschreven moet worden. Hij bedenkt een hoofdpersoon, een schrijver – T – en gunt hem succes.
‘Hij zou T een bestseller moeten schenken, één boek in zijn oeuvre dat door de jaren heen is blijven verkopen, internationaal, steeds meer. Een verhaal dat telkens opnieuw jonge lezers aanspreekt, allegorisch maar toegankelijk, allerminst elitair. Bekroond met alle prijzen die ertoe doen, of juist niet, een algemeen erkende schande.’
Steegman modelleert T naar zijn eigen beeld en carrière:
‘Eerst een titel voor die bestseller. Hij kwam straks met De moordenaar, dan heeft T, bijvoorbeeld, De verdachte geschreven, of De bewaker. Eén grapje was wel toegestaan, één knipoog. Wat peper en zout. Schrijvers moesten toch ook entertainen?’
Terrin knipoogt niet één keer – hij, Terrin, schreef De bewaker, en met dat boek had hij succes – het hele eerste deel van Post mortem is één langgerekte knipoog. Hij beschrijft in tweevoud het bestaan van een schrijver. Eén keer op realistische wijze: veel van de tijd van een schrijver gaat op aan het denken over een boek in wording – dat ziet er voor de buitenwereld uit alsof Emiel Steegman een luizenleven leidt, zonder veel verplichtingen. Hij heeft alle tijd om die met zijn dochtertje door te brengen; één keer met oog voor omstanders die hopen/vrezen in het boek te figureren.
Het tweede deel zijn de woorden die Emiel Steegman nog overheeft als zijn dochtertje, dat aan het einde van het eerste deel om onverklaarbare redenen in slaap valt en niet meer wakker wordt, in het ziekenhuis belandt en heel hard moet werken om er weer bovenop te komen. Zoals hij en zijn vrouw Tereza ook moeite moeten doen om zich staande te houden. Dat tweede deel heeft het meeste weg van een logboek.
‘Ik krijg een paniekerig telefoontje. Renée heeft hoofdpijn. Ik ren naar haar kamer. Tot twee keer toe heeft ze precies de plaats van het infarct op haar hoofd aangeduid. Wakker geworden uit een middagdutje, huilend van de pijn. Ze krijgt een behoorlijke dosis pijnstiller, de dokters blijven in de buurt. We blazen alle bezoek af. Ze kan niet stil liggen, ze vindt geen rust. Opnieuw doorstaan we een eeuwigheid, dit keer veertig minuten land. Dan daalt haar polsslag, Haar hoofdje diep in het kussen gezakt, haar ogen draaien van links naar rechts, van mama naar papa. Een zucht, een glimlach, haar wijsvinger vragend in de richting van de televisie.’
Net als in het eerste deel maakt Peter Terrin hier gebruik van het leven zoals het zich aan hem voordoet. Wat zijn dochtertje overkwam, maakte dat het boek dat hij aan het schrijven was niet langer het boek was dat hij wilde schrijven, maar een boek dat geschreven moest worden.
Het derde deel is een eerbetoon aan de dochter. Iemand werkt aan de biografie van Emiel Steegman, die op enig moment verdwenen is. Hij heeft weinig sporen achtergelaten, alleen in zijn dochter – en in wat hij over haar gezegd en geschreven heeft, de beelden die bij voorbaat ter nagedachtenis aan haar gemaakt heeft – is hij aanwezig.
De belangrijkste taak waarvoor zijn biograaf zich gesteld ziet, is feiten onderscheiden an fictie. Die noodzaak is groot, omdat Steegman een moord gepleegd kan hebben, omdat T in de gelijknamige roman T tot zoiets in staat leek.
De boodschap is duidelijk: verwacht van de literatuur niet dat zij zich aan de werkelijkheid houdt, hoe herkenbaar die werkelijkheid daarin ook schijnt voor te komen. Een roman levert geen betrouwbaar bewijsmateriaal op. Vertrouw de literatuur niet, maar hou er wel van.
Er komen de laatste tijd opmerkelijk veel schrijvers voor in romans. Ik las er in elk geval een aantal. Wat Post mortem onderscheidt van die andere romans – waaronder Mr Gwyn van Alessandro Baricco en Veronderstellingen van Annelies Verbeke – is het consequent doorgevoerde meta-schrijven. Hij laat zijn lezers vergeten dat hij het is die uiteindelijk de werkelijkheid voor deze roman naar zijn hand heeft gezet. Post mortem is geen selffulfilling roman, ook al speelt de schrijver Steegman met vuur als hij op een van de eerste pagina’s een smoes bedenkt om niet met ‘nogal moeilijke omstandigheden in de familie’ gebruikt als smoes om onder collega’s uit te komen.
Dat Peter Terrin in zijn roman het succes van die roman voorspelt, is uitermate postpostmodernistisch. Dat hij de schrijver in zijn roman zichzelf laat relativeren:
‘Er is geen geheim… Ik geloof niet dat er een is. En hoe raar, hoe paradoxaal het ook mag klinken, dat zou de reden kunnen zijn waarom hij zich terugtrok. Hij was alleen maar zijn boeken. Ik denk dat hij dacht dat zijn leven banaal was… Hij was bang dat die banaliteit zijn werk zou devalueren.’
lijkt valse bescheidenheid. Al ben ik ervan overtuigd dat dit is zoals Peter Terrin het werkelijk voelt:
‘Vandaar die filmpjes,’ zeg ik. ‘Hij vond zijn leven te banaal voor een biografie. Hij vond het geen boek waard. Dat van Renée wel. Haar prestatie was groter dan de zijne. Ik denk dat hij me zoiets aan het verstand wil brengen.’
Post mortem zelf laat zich niet zo makkelijk wegrelativeren. Dat is een heel doordachte roman vol weloverwogen woorden en zinnen, die nergens gekunsteld aandoet – waarvan Peter Terrin soms ook niet meer precies weet wat de boventoon voert, blijkt uit dit interview op Lezen TV. Peter Terrin speelt met conventies, maar dat gaat niet ten koste van het verhaal.
Deze recensie staat ook op De Contrabas.
Leave a Reply