Schrijven over een zwervend bestaan
Terwijl Cees Nooteboom in Zuid-Amerika was en aantekeningen maakte voor weer een volgend verhaal, verscheen hier Continent in beweging: alle Zuid- en Midden-Amerikaanse reizen. Waarmee niet alles maar wel wat gezegd is over de relativiteit van het ‘alle’ in de ondertitel van de inmiddels zeven delen tellende reeks verzamelde reisverhalen. Tegelijk met Continent in beweging verscheen Eilanden, rif en regenwoud: alle Australische reizen.
Nu Cees Nooteboom terug is bij De Bezige Bij – waar hij begon, voor hij naar De Arbeiderspers en daarna naar Atlas ging – worden niet alleen zijn romans heruitgegeven, maar ook de reisverhalen. Dit keer is de bestemming leidend – een boek per werelddeel en voor Europa twee – en de volgorde chronologisch, waardoor zichtbaar wordt hoe de situatie ter plaatse in de loop der jaren veranderd is, terwijl Cees Nooteboom met dezelfde intense blik is blijven kijken en er eerst af en toe later wat vaker een mijmering over vergankelijkheid in zijn verhalen sluipt. Je mag aannemen dat deze verzameling verzamelde reisverhalen de meest definitieve is, als zijn sommige delen bij verschijnen dus al verouderd omdat Cees Nooteboom zelf nog regelmatig – zeg maar vaak – onderweg is.
Ook in Duitsland reizen ze ‘Mit Nooteboom um die Welt’. Uitgeverij Suhrkamp is daar verantwoordelijk voor het uitgeven van de verzamelde reisverhalen die net als hier – of is het andersom? – strikt topografisch gebundeld. In Duitsland verscheen al in 2008 Leere umkreist von Land: Reisen in Australien.
Vergeleken met Leere umkreist von Land bevat Eilanden, rif en regenwoud één verhaal meer – Broome 1942 verscheen in 2010, in Scheepsjournaal – en één fragment minder – in Leere umkreist von Land volgt op een stuk over mysteriespel in Perth waarin engelen centraal staan een passage uit de roman Paradijs verloren, waarin het spel literatuur geworden is.
Vergeleken met het in 1991 verschenen Vreemd water bevat Eilanden, rif en regenwoud maar twee verhalen over Australië meer. Nooteboom was er niet zo vaak: in 1989 voor het eerst en in 2010 voorlopig voor het laatst.
Zelfs als Eilanden, rif en regenwoud uiteindelijk niet alle Australische reizen blijkt te bevatten, voor het vervolg van dit stuk maakt dat niet uit. Natuurlijk heb ik de verhalen met plezier herlezen, maar dit keer was ik vooral gespitst op de manier waarop Cees Nooteboom in zijn reisverhalen aandacht besteed aan het reizen zelf en de dilemma’s waar hij als reisschrijver mee te maken krijgt. Of het wat op zou leveren wist ik vooraf niet, maar het bleek een vruchtbare manier van herlezen, want behalve over Australië ben je na het lezen van Eilanden, rif en regenwoud ook wat wijzer geworden over Cees Nooteboom. Althans voor zover het over reizen gaat en het het voorbereiden, gaan, aankomen, verblijven en schrijven betreft.
Maar eerst dit: Cees Nooteboom reist niet, Cees Nooteboom leidt een zwervend bestaan en dat is voor hem zo vanzelfsprekend dat het voor hem een bijna onmogelijke opgave is om begrip op te brengen voor mensen die dat niet begrijpen. In het voorlaatste stuk, Paradijs op de rand van de tijd (2003), schrijft hij er dit over:
‘Wie veel reist wordt tot vervelens toe gevraagd of hij soms voor iets op de vlucht is, maar daar gaat het niet om. Het gaat om het verdwijnen, en er tegelijkertijd zijn. Terwijl je je eigen leven houdt – je kunt een telefoonnummer bellen en dan is er aan de andere kant als alles goed gaat altijd wel iemand die weet wie je bent – kun je tegelijkertijd verdwijnen. Iedereen kan je zien, maar als jezelf ben je onzichtbaar. Je zou bij wijze van spreken net zo goed iemand anders kunnen zijn. (…) De illusie is dat je op al die plaatsen waar je heen gaat of waar je naar terugkeert nog een tweede leven hebt, dat gelijktijdig met dat andere verloopt. Reizen is, als het goed is, ook een vorm van mediteren, en dat kan net zo goed op het Zattere in Venetië als in Zagora aan de rand van de Sahara. In tegenstelling tot wat er voortdurend beweerd wordt is de wereld nog steeds onmetelijk groot voor degene die met zichzelf op reis gaat.’
In datzelfde stuk zegt hij iets over hoe herinneringen aan een eerder verblijf of herinneringen aan elders door het ergens verblijven opgeroepen kunnen worden:
‘Al die werelden bestonden niet alleen in mijn herinnering, ze bestonden ook echt, als ik wilde zou ik er zo naartoe kunnen vliegen. Maar misschien is dat nog wel de grootste uitdaging voor de eeuwige reiziger, dat hij de wereld die hij heeft leren kennen steeds opnieuw wil zien, een onmogelijkheid.’
Onderweg zijn is voor Cees Nooteboom zijn tweede – of toch de eerste? – natuur. Maar ook voor hem komt steevast het moment waarop het genoeg geweest is en het tijd wordt om naar ‘huis’ terug te keren. Om daar een leven te leiden dat volstrekt tegengesteld is aan trekken:
‘En dan, op een dag, is het archief vol. De herinneringen zijn opgeslagen, het is tijd om terug te gaan, naar de stad aan het water waar mijn huis staat, naar het Europa van mijn eerste liftreizen en het eiland van de zomers en de tuin met de twee palmen die ik meer dan dertig jaar geleden geplant heb, en die al die tijd op één plek zijn gebleven terwijl ik over de wereld danste. Maandenlang zal ik dan ook onbeweeglijk op die ene plek blijven en schrijven over alles wat ik gezien heb, over de wonderen en de tegenstrijdigheden van de steeds groter wordende wereld en het spoor van reizen dat ik daarin getrokken heb en dat achter mij wordt uitgewist.’
Ook over het opschrijven van wat hij gezien en meegemaakt heeft, zegt hij in Eilanden, rif en regenwoud iets, al doet hij dat niet altijd even expliciet. In het eerste verhaal – Onder het teken van Orion (1989)- loopt hij consequent vooruit op de ervaringen die hij tijdens zijn reis nog moet opdoen. Hij speelt met het gegeven dat lichaam en geest zich op reis niet in hetzelfde tempo zouden verplaatsen. Door daar in de tekst steeds naar te verwijzen – zo lees ik althans structurerende zinnen als: ‘Nu ben ik voor mezelf uitgehold’, ‘Maar zover ben ik nog niet’ of ‘Maar het is nog niet zover’; zinnen die hij overigens toch onmiddellijk laat volgen de betreffende observaties, mijmeringen en overpeinzingen – legt hij iets van het vorm vinden voor een verhaal bloot.
Explicieter is hij in het titelverhaal Eilanden, rif en regenwoud (1990), waarin hij beschrijft dat hij zijn enthousiasme moet temperen: ‘Ik moet mijn taal inhouden, het heeft geen zin om een orgiastische ervaring met een taalwalm weer te geven, maar het is waar, het gaat daarbeneden om wellust, en dan nog die vreemde vorm ervan die zich in een dodelijk stilte afspeelt.’ Waarna toch die weldadige opsomming van al het moois dat hij onder water gezien heeft volgt.
Over hoe hij zich precies voorbereidt, vertelt Nooteboom niet veel, maar dat hij zich inleest en in lokale boekhandels zijn kennis aanvult, blijkt als hij informatie uit bronnen reproduceert en citeert. Soms is die informatie leidend bij het bepalen van een bestemming. Broome zo’n bestemming.
Broome 1942: een Nederlands oorlogsdrama (2010) is voor een groot deel gebaseerd op historische kennis afkomstig uit boeken van anderen. Die informatie – over wat er in Broome gebeurde op 3 maart 1942 (een luchtaanval) en over de parelvisserij, de meest lucratieve bron van inkomsten in Broome – gebruikt Cees Nooteboom om te onderstrepen waarom hij er wel naar toe moest.
Tegenover de feiten zet hij de local history, een andere manier van verhalen vertellen:
‘Wat fascinerend is aan local history, is het dubbele patroon, dat van de grote beweging van de geschiedenis en dat van het individuele lot of noodlot. De blanken die naar dit wilde noorden trokken, konden van de wereld van de Aboriginals niets begrijpen. Van hun kosmologie, het wereldbeeld, de scheppingsmythes waaraan ze al die duizenden jaren hadden geslepen, wisten de blanken niets.’
Denk overigens niet dat de reiziger Nooteboom toeristische trekpleisters mijdt. Net als iedereen wil hij als hij in Australië is Ayers Rock/Uluru zien. En net als vele anderen die er waren is hij onder de indruk. In Een Steen in de woestijn (1990) staat:
‘Mystieke natuurbeleving, het is verdacht, hoort bij een verdwenen tijd, maar ik kan mezelf niet helpen, in deze landschappen word ik een zwelger, een smachter, ik voel de diepe bevrediging van de uit zijn tijd gevallen idioot, onheil dat de Tachtigers met hun natuurbeschrijvingen bij mij hebben aangericht in mijn kostschooljaren, erfenis van de romantiek.’
Nooteboom reist driewerf: hij reist om ergens anders iemand anders te zijn; tijdens het reizen noteert hij opdat hij daarna zijn reis kan schrijven en soms leidt dat reisschrijven ook nog tot fictie. Philip en de anderen ontstond zo. En ook Paradijs verloren ontstond nadat Cees Nooteboom in het echt ergens anders was geweest.
In Perth ging hij mee in de fantasie van een ander. Hij dwaalde door de stad op zoek naar engelen, en ziet daardoor wat hij hem anders niet opgevallen zou zijn. Dat staat in De engelen van Perth: een mysteriespel in het jaar 2000. Dat Angel Project, onderdeel van het International Arts Festival, komt terug in de roman Paradijs verloren.
Wie in Australië reist moet zich verhouden tot de Aboriginals en de pijnlijke geschiedenis van hun teruggedrongen worden. Maar voor zover de Aboriginals er in slagen hun cultuur te behouden, is dat aanleiding voor een les in relativisme. Zoals blijkt uit een gedachte, genoteerd in Darwin, Nourlange, Kakadu (1990):
‘Dat je beschilderde lichaamkunst zou zijn betekent niets als kunst geen notie voor je heeft: het is gewoon je lichaam zoals dat hoort bij de voorgeschreven ceremonie, het beeld dat je aanbrengt verbeeldt je totem, je herkomst, het wekenlange schilderen, kerven, tekenen zal een dag na de ceremonie voorgoed vervluchtigd zijn, niet meer bestaan behalve in de gedachte, het voorschrift dat de overgeleverde beelden ook de volgende keer weer wil.
Wat wij nu kunst noemen omdat wij haar van ons leven hebben afgezonderd als iets wat wij niet meer met anderen in een éénduidige betekenis kunnen of willen delen was daar, ooit, dagelijks leven. Het wereldse en het mythische, het anekdotische, historische en bezwerende, tovenarij, en vruchtbaarheid, alles had er zijn plaats in. De vormen waren afhankelijk van plaats en seizoen, de woestijn schildert anders dan het regenwoud, de berg anders dan de kust. Maar altijd gaat het over de droomtijd, toen de aarde woest was en ledig, plat en zonder dieren, mensen, planten.’
Nooteboom was al een ervaren reiziger toen hij in 1989 voor het eerst naar Australië ging. Misschien dat het daaraan te danken is dat hij juist tijdens zijn eerste reis naar daar elementaire vragen stelt. Vragen die misschien minder voor de hand liggen als je op bekend terrein komt. Eilanden, rif en regenwoud opent met Onder het teken van Orion. Dit is één van de dingen die Nooteboom zich nog voor hij er een stap gezet heeft afvraagt:
‘Wordt dat land nu ontdekt of wilde het ontdekt worden? Als het eens zo was dat het land de ontdekkers ontdekte? Daarvoor hoef je tenslotte alleen je gedachten om te draaien. Iemand denkt dat het land er moet zijn en gaat zoeken. Als hij het vindt, wie heeft dan wie gevonden? En vervolgens: het land dat daar ligt is een gegeven. De ontdekkers brengen de rivieren, de bergen, de wilde dieren, de woestijnen niet mee. Die zijn er al, en door hun aanwezigheid dwingen ze de zogenaamde ontdekkers ze te ontdekken, en niet alleen dat, maar ook om zich aan te passen.’
Hij leent de gedachte van een ander, maar het is in feite wat hij al een leven lang doet. Gaan naar land dat al lang ontdekt is, naar een naam die tot zijn verbeelding spreekt – ‘het zijn altijd namen geweest die me ergens naartoe getrokken hebben’ – om vervolgens te ontdekken wat het land hem over Cees Nooteboom te vertellen heeft.
Die Cees Nooteboom zwerft al meer dan driekwart van zijn leven (op 31 juli wordt hij tachtig), zag veel, zag ook veel veranderen en zal zelf in de loop der jaren ook wel veranderd zijn. Hij is niet overal geweest en sommige plaatsen deed hij zo vaak aan dat bijna sprake is van een sedentair bestaan aldaar.
Terwijl wat hij over en naar aanleiding van dat zwerven geschreven heeft inmiddels systematisch geordend en gebundeld is, gaat het er binnen in Cees Nooteboom heel anders aan toe. Tenminste, dat schrijft hij:
‘Ik snoer vroegere en latere reizen aan elkaar en trek me niets aan van de tirannie van tijd en volgorde.’
Voor iemand die meer dan eens iets over een eigenwijs geheugen gezegd heeft, is dat een gevaarlijk uitspraak. Maar misschien is het ook een manier om te zeggen dat het voor de man die al meer dan zestig jaar over de wereld trekt onmogelijk is om al die bestemmingen, ontmoetingen en ervaringen als afzonderlijke belevenissen te zien. Dat zou ik namelijk wel een mooie gedachte vinden.
Eilanden, rif en regenwoud: alle Australische reizen
De Bezige Bij, 2013
ISBN 978-90-234-7727-3
Continent in beweging: alle Zuid- en Midden-Amerikaanse reizen
De Bezige Bij, 2013
ISBN 978-90-234-7826-3
Dit stuk staat ook op De Contrabas.
Leave a Reply