Ik verhuisde naar de andere kant van de Brede Rivier. Van de Stad naar een stadje (je mag het geen dorp noemen hier, vanwege de ooit verkregen stadsrechten – een van de eerste dingen die je hier leert). Als de verhuishectiek dan een beetje luwt sta je voor een groot werk: het verkennen van je nieuwe omgeving.
Hoe maak je je een nieuwe woonomgeving eigen? Sommige mensen fietsen, anderen rijden rond met de auto en doen hun dagelijkse dingen. Ik wandel.
Ik wandel niet in het bos. Er is hier heel veel bos en de sociale norm is dat je, als je wilt wandelen, bijvoorbeeld met een hond, dat bos opzoekt voor je wandeling. Maar ik wil weten waar ik woon en om daarachter te komen moet ik wandelen waar en hoe mensen wonen en doen.
Daarom wandel ik door het stadje waar ik nu woon en kijk ik onbeschaamd in huizen en tuinen om erachter te komen waar ik nu eigenlijk ben komen te wonen. En het eerste wat me opvalt is hoe anders – losser, guller, nonchalanter misschien – er hier wordt aangekeken tegen de ruimte.
Ik zal er niet omheen draaien: het stadje waar ik ben gaan wonen staat bekend als welgesteld. In de wijk waar ik woon staan grote huizen. En hoewel ik me nog steeds niet welgesteld voel schijn ik hier in dit grote huis te wonen, op dit stuk grond hier aan de bosrand. Dat er guller wordt omgegaan met de ruimte heeft er dus mee te maken dat er meer ruimte is. De ruimte is hier, verder van de dure stad, ook goedkoper, dus ook in andere wijken van het stadje zie je niet wat je in de stad ziet: dat er over ieder hoekje, ieder gaatje iemand heeft nagedacht. Dat er geen randje, geen overgang, geen groenstrookje is waarvan niet ooit iemand heeft gedacht: wat zullen we daar eens mee doen? Dat er overal iets is, al is het maar een put, een paaltje, een plastic buis die uit de grond steekt en die een doel dient dat ik wellicht niet ken en begrijp, maar die desondanks daar geplaatst is door iemand, een ambtenaar, een kabeltrekker, wie dan ook, en die onherroepelijk aantoont dat dat stukje grond ergens door iemand in kaart is gebracht en nuttig gemaakt.
Dat heb je hier niet, en dat merk je als je wandelt. Wandel je in de stad, dan is er meestal voor jou als voetganger gezorgd in de zin dat er trottoirs zijn om op te lopen. Ontbreken die ergens, dan ervaar je dat als hinderlijk.
Hier is dat anders. Hier zijn heel vaak geen trottoirs, maar dat hindert niet want je kunt als voetganger je eigen weg vinden. De afstand tussen heg en weg is groot en wordt bevolkt door gras en bomen. Voetgangers voor mij hebben daarin paden gevormd die dus ook de logica van de wandelaar volgen en niet de onnavolgbare ratio van het architectenbureau die al in zo veel steden zo veel dommigheden heeft veroorzaakt.
Waar mensen heen willen lopen ontstaat vanzelf een pad. Een pad dat geen nut (meer) heeft wordt eenvoudigweg overwoekerd. Het is de evolutie in actie.
Dat kan omdat er hier veel ruimte is. Maar het komt nog door iets anders dan overvloed. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij komt het ook door het bos. De aanwezigheid van veel, grote bomen verandert hoe we de ruimte ervaren.
Hoe groot je perceel ook is, als er een boom op staat zal die op een gegeven moment zo hoog zijn dat je zijn schaduw, zijn bladeren, zijn vruchten, zijn geluid en zijn aangezicht deelt met je buren en met de mensen die toevallig door je straat komen. De takken van je boom zullen boven andermans grond hangen. Eigenlijk kan een boom dus nooit helemaal van jou zijn.
Nog veel meer merk je dat in het bos waar ik tegenover woon. Ook in dat bos wonen mensen, en het Kadaster weet waar het bezit van die mensen ophoudt en het bos (dat naar ik aanneem gemeentegrond is, aangezien het hier nog niet officieel als natuurgebied is aangemerkt) begint. Soms zijn er ook pogingen gedaan om de kadastrale grenzen in fysieke afscheidingen om te zetten, maar het bos – het mos, de springbalsemienen, het opschot van de grote bomen, de rododendrons, de woekerende braamstruiken – erkent de grenzen niet en al gauw zijn er rafels en gaten. Veel mensen laten het dus maar zo, knippen de takken af die al te veel hun bewegingen belemmeren en krijgen als dank voor hun tolerantie een heel bos als voor- of achtertuin cadeau.
Vanuit mijn werkkamer zie ik bomen waarvan ik niet weet of ze op mijn grond staan of op die van de buren. Ik zag een tankstation met een grote spar aan de rand van het terrein. Aan de andere kant stond een huis. Een hek of een heg waren er niet. De spar gaf zo’n beetje aan wat waar hoorde, hoewel dat de boom uiteindelijk weinig leek te interesseren, zoals ook de mensen de boom met rust lieten. Hangt een tak zo laag dat de auto’s er niet meer onderdoor kunnen, wordt hij afgezaagd. De rest van de boom blijft ongenaakbaar. En zo lijkt dit hele stadje min of meer te gast te zijn in het bos.
En er is nog iets. Het stadje ligt ingeklemd tussen het Grote Bos en de Brede Rivier. Het is dus niet alleen te gast bij het bos, maar ook bij de rivier. Het interessante van de uiterwaarden van een grote rivier is dat de aanwezige infrastructuur – dijken, bruggen, sluizen – automatisch allerlei vormen in het landschap aanbrengt. Het talud van een spoorbrug is niet geschikt voor bebouwing, dus groeien er grassen en allerlei veldbloemen. Een dijk is breder dan de weg die er overheen loopt. Daar omheen bedekt de natuur de constructie. Woon je naast zo’n stukje niemandsland, dan zou je wel gek zijn om je land te gaan afschotten met de materialen die de bouwmarkt daarvoor aanbiedt, en die in de rest van het land zo gretig aftrek vinden. Hier zie ik een huis langs de dijk dat een oude Duitse bunker bij de tuin betrokken heeft. Ik zie talloze mensen die groenstrookjes onderhouden die helemaal niet van hun zijn, omdat ze toch aan het tuinieren zijn. Dat hun snoeiafval, hun compostton of hun fietsenrek dan op gemeentegrond staan, dat interesseert niemand.
Een bewoner van een perceel onderaan de autobrug geniet het vruchtgebruik van een (zelf aangeplante?) appelaar in het niemandsland. In ruil daarvoor is het talud netjes gemaaid, veel netter dan enige plantsoenendienst of onderhoudsploeg het ooit zou kunnen.
Wat de beste omgeving is voor een schrijver – de stad met zijn dynamiek, of de periferie met zijn ruimte – weet ik niet. Daar gaan we achter komen. Ondertussen geniet ik van de vage lijnen hier, het gebrek aan afrastering, dat mijn gedachten de ruimte geeft.
Leave a Reply